Dit verklaart eveneens waarom sommigen onder ons beweren dat het rockabilly tijdperk begon toen Elvis Presley zijn eerste plaatopname maakte en eindigde toen bij Elvis Presley de bakkebaarden er af moesten omdat de militaire dienstplicht riep.
We hebben niet de bedoeling van de ganse rockabilly geschiedenis uit de doeken te doen, maar we willen dat de lezer met volle teugen geniet van enkele van de vele ‘faits divers’, die het genre rijk is en dat hij, wanneer hij dit leest, zich een half uurtje ‘real gone’ voelt.
De overgrote meerderheid van onze bluesliefhebbers hebben altijd wel nog ergens een klein plaatsje in hun binnenzak voor een muziekgenre dat rockabilly heet.
Peter Guralnick verklaarde ooit : ‘Rockabilly is the purest of all rock-‘n-roll genres, because it never went anywhere’.
Daarmee bedoelde Peter Guralnick dat de rockabilly hot was gedurende een strak afgebakende periode, namelijk van 1954 tot 1960, en gedurende al die tijd perfect geïsoleerd bleef opzichte van andere rock-‘n-roll genres.
the pelvis
Je kunt een punt hebben wanneer je, zoals zo velen, beweert dat de rockabilly begon en eindigde met Elvis Presley. Toen Elvis op 5 juli 1954 ‘That’s All Right, Mama’ opnam in de Sun studio’s en daardoor een flinke scheut blues en country door elkaar haalde, zag zijn band er uit als het perfecte prototype van een rockabilly band: Elvis Presley, zang, Scotty Moore, gitaar en Bill Black op slapping bass. In 1955 kwam daar nog eens drummer D.J. Fontana bij.
Ook wat betreft de zangstijl wees Elvis Presley welke weg er diende te worden ingeslagen en de hikkende zangstijl van ‘Baby, Let’s Play House’ werd door honderden rockabilly zangers klakkeloos overgenomen omdat ze, niettegenstaande de rockabilly hiccups zangstijl nu ook niet zo gemakkelijk was, aldus hun eigen vocale tekortkomingen konden camoufleren.
Sam Phillips begon ooit met zwarte vertolkers van de blues op plaat te vereeuwigen. Sommige van die opnamen stond hij dan af aan ‘independents’ zoals Chess Records in Chicago of RPM aan de westkust. Zo ontdekte hij ondermeer grote talenten zoals Howlin’ Wolf, Dr. Ross, Jackie Brenston, James Cotton, Joe Hill Louis, Hot Shot Love en vele anderen. Met de komst van Elvis Presley en nog meer met zijn $35.000 transfer naar RCA veranderde dit toch wel enigszins. Van Sam Phillips werd beweerd dat hij nooit achterom keek en om de leemte, die Elvis Presley bij zijn vertrek had achtergelaten, op te vullen was hij koortsachtig op zoek gegaan naar nieuw jong talent.
Aanvankelijk leek het er in 1956 op dat mens geworden rockabilly Carl Perkins het roer zou overnemen met de miljoenenhit ‘Blues Suede Shoes’, de grootste hit ooit voor Sun Records, maar een zwaar auto ongeluk kwam roet in het eten gooien.
Ook wat betreft de zangstijl wees Elvis Presley welke weg er diende te worden ingeslagen en de hikkende zangstijl van ‘Baby, Let’s Play House’ werd door honderden rockabilly zangers klakkeloos overgenomen omdat ze, niettegenstaande de rockabilly hiccups zangstijl nu ook niet zo gemakkelijk was, aldus hun eigen vocale tekortkomingen konden camoufleren.
Sam Phillips begon ooit met zwarte vertolkers van de blues op plaat te vereeuwigen. Sommige van die opnamen stond hij dan af aan ‘independents’ zoals Chess Records in Chicago of RPM aan de westkust. Zo ontdekte hij ondermeer grote talenten zoals Howlin’ Wolf, Dr. Ross, Jackie Brenston, James Cotton, Joe Hill Louis, Hot Shot Love en vele anderen. Met de komst van Elvis Presley en nog meer met zijn $35.000 transfer naar RCA veranderde dit toch wel enigszins. Van Sam Phillips werd beweerd dat hij nooit achterom keek en om de leemte, die Elvis Presley bij zijn vertrek had achtergelaten, op te vullen was hij koortsachtig op zoek gegaan naar nieuw jong talent.
Aanvankelijk leek het er in 1956 op dat mens geworden rockabilly Carl Perkins het roer zou overnemen met de miljoenenhit ‘Blues Suede Shoes’, de grootste hit ooit voor Sun Records, maar een zwaar auto ongeluk kwam roet in het eten gooien.
the killer
Er bood zich trouwens ook heel wat talent aan de voordeur van Sun Records aan. Zo had Jerry Lee Lewis samen met zijn vader Elmo 33 dozijn eieren verkocht om zijn reis naar Memphis te kunnen bekostigen. Toen Jerry Lee bij de Sun studio’s aankwam was Sam Phillips afwezig, maar de onlangs overleden Cowboy Jack Clement was er wel en die stelde voor dat Jerry Lee Lewis maar eens op een andere keer moest terugkomen.
Ondertussen had Jack Clement wel aan Sam Phillips gezegd dat er zich een artiest bij Sun had aangeboden die beweerde dat hij minstens even goed of nog beter piano kon spelen dan Chet Atkins. Deze bewering intrigeerde Jack Clement omdat hij wist dat Chet Atkins een gitarist was en geen pianist.
Sam Phillips wilde die rare snuiter wel eens van dichterbij bekijken en Jerry Lee Lewis werd naar de Sun studio’s uitgenodigd. Jerry Lee hield daar een marathon sessie en hij speelde en zong daar zowat alles van Muddy Waters tot ‘Silent Night’. Sam Phillips was onder de indruk en zijn versie van de Ray Price hit ‘Crazy Arms’ werd de debuutsingle van Jerry Lee Lewis.
De plaat deed het regionaal redelijk goed, maar haalde de Billboard charts niet. Als opvolger werd er gekozen voor ‘It ‘ll Be Me’ als a-kantje. De plaat werd in 1957 uitgebracht als Sun 267, maar het was de b-kant ‘Whole Lot Of Shakin’ Going On’ dat de charts opstormde en een ‘million seller’ werd. Ook de opvolgers, ‘Great Balls Of Fire’ en ‘Breathless’ werden dikke hits. ‘High School Confidential’ liep aanvankelijk ook als een trein, maar inmiddels was, tijdens zijn tournee door Groot-Brittannië, het nieuws uitgekomen dat Jerry Lee Lewis gehuwd was met zijn 13-jarig nichtje Myra en meteen was het uit met de pret.
Ondertussen had Jack Clement wel aan Sam Phillips gezegd dat er zich een artiest bij Sun had aangeboden die beweerde dat hij minstens even goed of nog beter piano kon spelen dan Chet Atkins. Deze bewering intrigeerde Jack Clement omdat hij wist dat Chet Atkins een gitarist was en geen pianist.
Sam Phillips wilde die rare snuiter wel eens van dichterbij bekijken en Jerry Lee Lewis werd naar de Sun studio’s uitgenodigd. Jerry Lee hield daar een marathon sessie en hij speelde en zong daar zowat alles van Muddy Waters tot ‘Silent Night’. Sam Phillips was onder de indruk en zijn versie van de Ray Price hit ‘Crazy Arms’ werd de debuutsingle van Jerry Lee Lewis.
De plaat deed het regionaal redelijk goed, maar haalde de Billboard charts niet. Als opvolger werd er gekozen voor ‘It ‘ll Be Me’ als a-kantje. De plaat werd in 1957 uitgebracht als Sun 267, maar het was de b-kant ‘Whole Lot Of Shakin’ Going On’ dat de charts opstormde en een ‘million seller’ werd. Ook de opvolgers, ‘Great Balls Of Fire’ en ‘Breathless’ werden dikke hits. ‘High School Confidential’ liep aanvankelijk ook als een trein, maar inmiddels was, tijdens zijn tournee door Groot-Brittannië, het nieuws uitgekomen dat Jerry Lee Lewis gehuwd was met zijn 13-jarig nichtje Myra en meteen was het uit met de pret.
Sun Rockabillies
De samenwerking met blanke zangers had tot gevolg dat Sam Phillips nog nauwelijks opnamen maakte met zwarte artiesten en hij ontdekte nu, buiten Jerry Lee Lewis, nog grote blanke talenten zoals Roy Orbison, Johnny Cash en Charlie Rich, die allen opnamen maakten in hetzelfde genre.
Carl Perkins trachtte een definitie te geven van het nieuwe genre en hij besloot zijn redenering als volgt: ‘De muziek die wij maken is mannelijke muziek, meer bepaald Zuiderse mannelijke muziek, geïnspireerd door de blues en naar voor gebracht op een basis van bluegrass muziek. Het was blues met een country beat. Ik noem het ook ‘Cat Music’ omdat de liefhebbers van het nieuwe genre er een wel bepaalde haarsnit (de ducktail) en kledij op na houden om op die manier te breken met de volwassen leefwereld van Frank Sinatra en Perry Como’. De jongens met de vetkuif werden ‘cats’ genoemd en de meisjes met ‘bobby sox and pony tails’ waren ‘chicks’ en ze waren alle ‘real gone’. De muziek die uit de Sun Studio kwam was ‘rockabilly’ en geen poprock zoals ‘Rock Around The Clock’ van Bill Haley And His Comets langs de ene kant en ook niet de hillbilly muziek en western swing van Bob Wills, Spade Cooley, Lefty Frizell, Hank Williams, Roy Acuff, Ernest Tubb en Jimmie Skinner langs de andere kant, maar iets daar tussen in. Alhoewel Ray Campi steeds blijft herhalen dat Jimmie Skinner, die inderdaad veel invloed op de latere generatie heeft gehad, de vader van de rockabilly is. Buiten die grote rocksterren had Sun Records (samen met sublabels Flip en Phillips International) een groot aantal cultfiguren van de rockabilly voortgebracht zoals Sonny Burgess, Onie Wheeler, Charlie Feathers, Jack Earls, Ray Harris, Malcolm Yelvington, Dean Beard, Ernie Chaffin en vele anderen. |
‘Independent’ rockabilly
De grote platenmaatschappijen leken aanvankelijk niet al te geïnteresseerd in het rockabilly genre. Dit had tot gevolg dat piepkleine maatschappijtjes als paddestoelen uit de grond schoten. Heel veel onbekende artiesten meenden hun kans te hebben geroken en iedereen die een opnamestudio kon betalen nam dan ook één of twee, hoogstens drie plaatjes op om daarna opnieuw in de anonimiteit te verdwijnen. Al deze plaatjes werden later gecatalogeerd onder de noemer ‘hard to find collector’s items’. Bleven de grote hits achterwege, dan was rockabilly in ieder geval een genre dat ongelofelijk veel zeldzaamheden bevatte.
Voor de liefhebbers, en ook voor de fun laten we hierbij in vogelvlucht enkele typische rockabilly platenlabels met hun ‘vedetten’ de revue passeren.
Heel belangrijk was bijvoorbeeld Starday met George Jones, Hal Harris, Rudy Grayzell, Sonny Fisher en Sleepy LaBeef. En hou je nu vast, want hier gaan we verder met Dixie (Groovey Joe Poovey), Fame (Mack Banks), Sarg (Al Urban en Cecil Moore), Mar-Vel (Bobby Sisco), Hollywood (Jay Richards), Goldband (Al Ferrier), Twinkle (Tooter Boatman), Island (Bill Browning And The Echo Valley Boys), Era (Glen Glenn), Laurel Records (Dickie Damron), Essex (Bill Haley And The Saddlemen anno 1952), Lilac Records (Gene Maltais), Yon (Dale Vaughn), Sandy (Jackie Morningstar), Bandera (Benny Ingram) en we kunnen zo nog een hele poos verder gaan.
Vreemde eend in de bijt was echter Chess Records, hét grote blueslabel. We gaan echter nog al vlug aan het feit voorbij dat de gebroeders Chess ook heel wat fijne rockabilly platen in hun catalogus hebben. Dale Hawkins (met de hit ‘Susie Q’), Rusty York, Eddie Fontaine, Mel Robbins, Lou Josie, Billy ‘Curly’ Barrix, Johnny Fuller, Russell Bridges (beter gekend als Leon Russell) en The Jet Tones namen allen rockabilly van een hoge kwaliteit in de Chess studio’s op.
Voor de liefhebbers, en ook voor de fun laten we hierbij in vogelvlucht enkele typische rockabilly platenlabels met hun ‘vedetten’ de revue passeren.
Heel belangrijk was bijvoorbeeld Starday met George Jones, Hal Harris, Rudy Grayzell, Sonny Fisher en Sleepy LaBeef. En hou je nu vast, want hier gaan we verder met Dixie (Groovey Joe Poovey), Fame (Mack Banks), Sarg (Al Urban en Cecil Moore), Mar-Vel (Bobby Sisco), Hollywood (Jay Richards), Goldband (Al Ferrier), Twinkle (Tooter Boatman), Island (Bill Browning And The Echo Valley Boys), Era (Glen Glenn), Laurel Records (Dickie Damron), Essex (Bill Haley And The Saddlemen anno 1952), Lilac Records (Gene Maltais), Yon (Dale Vaughn), Sandy (Jackie Morningstar), Bandera (Benny Ingram) en we kunnen zo nog een hele poos verder gaan.
Vreemde eend in de bijt was echter Chess Records, hét grote blueslabel. We gaan echter nog al vlug aan het feit voorbij dat de gebroeders Chess ook heel wat fijne rockabilly platen in hun catalogus hebben. Dale Hawkins (met de hit ‘Susie Q’), Rusty York, Eddie Fontaine, Mel Robbins, Lou Josie, Billy ‘Curly’ Barrix, Johnny Fuller, Russell Bridges (beter gekend als Leon Russell) en The Jet Tones namen allen rockabilly van een hoge kwaliteit in de Chess studio’s op.
|
|
De ‘major record companies’ komen er uiteindelijk ook bij.
Omdat de rockabilly nogal wat cultfiguren inhield, wil dat niet zeggen dat er geen hits werden geproduceerd.
Sun Records haalde Hot 100 noteringen binnen met nummers als ‘Rock And Roll Ruby’ (Warren Smith), ‘Flyin’ Saucers Rock ‘n’ Roll’ (Billy Lee Riley and The Little Green Men), ‘Mona Lisa’ en ‘Pretend’ (Carl Mann), ‘Ballad Of A Teenage Queen’, ‘I Walk The Line’ en ‘Guess Things Happen That Way’ (Johnny Cash).
Sun kreeg echter zware concurrentie van ondermeer Decca/Coral waar Buddy Holly, die in een tijdspanne van ongeveer achttien maand negen charts noteringen liet optekenen zoals ‘That’ll Be The Day’, ‘Peggy Sue’, ‘Oh, Boy’, ‘Maybe Baby’, ‘Rave On’, ‘Think It Over’, ‘Heartbeat’, ‘Early In The Morning’ en ‘It Doesn’t Mather Anymore’.
De allerbeste rockabilly opnamen van Buddy Holly werden pas na zijn tragische dood teruggevonden in de kluizen van onder meer Norman Petty, in Clovis, New Mexico.
Al deze opnamen kwamen terecht op heerlijke compilaties zoals ‘Holly In The Hills’ (met Bob Montgomery), ‘Showcase’, Giant’ en Reminiscing’.
De broers Johnny en Dorsey Burnette vormden in 1953 in Memphis het ‘Rock-‘n-Roll Trio en maakten schitterende opnamen zoals ‘The Train Kept A Rolling’, Tear It Up’, ‘Lonesome Train’, Rock Therapy’, eveneens voor Coral. Paul Burlison verliet als eerste het trio en de broers Burnette gingen nog een tijdje als duo verder. Johnny Burnette trok naar de westkust, waar hij nog een paar monsterhits had zoals ‘You’re Sixteen, You’re Beautiful and You’re Mine’ en ‘Dreamin’’Johnny Burnette liet in 1964 het leven bij een boot ongeluk.
Liberty Records scoorde met Eddie Cochran en ‘Sittin’ In The Balcony’, ‘Come On, Everybody’, ‘Summertime Blues’ en ‘Something Else’. Het loont voor de echte rockabilly fan echter eveneens de moeite om op zoek te gaan naar de opnamen die Eddie Cochran samen met Hank Cochran maakte voor het Ekko label. Eddie en Hank waren allerminst broers maar ze brachten wel singles uit onder de naam ‘The Cochran Brothers’ zoals ‘Mr. Fiddle’, ‘Two Blue Singing Stars’ en ‘Tired And Sleepy’. Eddie Cochran kwam veel te vroeg om het leven in een Londens auto-ongeluk in april 1960.
Sun Records haalde Hot 100 noteringen binnen met nummers als ‘Rock And Roll Ruby’ (Warren Smith), ‘Flyin’ Saucers Rock ‘n’ Roll’ (Billy Lee Riley and The Little Green Men), ‘Mona Lisa’ en ‘Pretend’ (Carl Mann), ‘Ballad Of A Teenage Queen’, ‘I Walk The Line’ en ‘Guess Things Happen That Way’ (Johnny Cash).
Sun kreeg echter zware concurrentie van ondermeer Decca/Coral waar Buddy Holly, die in een tijdspanne van ongeveer achttien maand negen charts noteringen liet optekenen zoals ‘That’ll Be The Day’, ‘Peggy Sue’, ‘Oh, Boy’, ‘Maybe Baby’, ‘Rave On’, ‘Think It Over’, ‘Heartbeat’, ‘Early In The Morning’ en ‘It Doesn’t Mather Anymore’.
De allerbeste rockabilly opnamen van Buddy Holly werden pas na zijn tragische dood teruggevonden in de kluizen van onder meer Norman Petty, in Clovis, New Mexico.
Al deze opnamen kwamen terecht op heerlijke compilaties zoals ‘Holly In The Hills’ (met Bob Montgomery), ‘Showcase’, Giant’ en Reminiscing’.
De broers Johnny en Dorsey Burnette vormden in 1953 in Memphis het ‘Rock-‘n-Roll Trio en maakten schitterende opnamen zoals ‘The Train Kept A Rolling’, Tear It Up’, ‘Lonesome Train’, Rock Therapy’, eveneens voor Coral. Paul Burlison verliet als eerste het trio en de broers Burnette gingen nog een tijdje als duo verder. Johnny Burnette trok naar de westkust, waar hij nog een paar monsterhits had zoals ‘You’re Sixteen, You’re Beautiful and You’re Mine’ en ‘Dreamin’’Johnny Burnette liet in 1964 het leven bij een boot ongeluk.
Liberty Records scoorde met Eddie Cochran en ‘Sittin’ In The Balcony’, ‘Come On, Everybody’, ‘Summertime Blues’ en ‘Something Else’. Het loont voor de echte rockabilly fan echter eveneens de moeite om op zoek te gaan naar de opnamen die Eddie Cochran samen met Hank Cochran maakte voor het Ekko label. Eddie en Hank waren allerminst broers maar ze brachten wel singles uit onder de naam ‘The Cochran Brothers’ zoals ‘Mr. Fiddle’, ‘Two Blue Singing Stars’ en ‘Tired And Sleepy’. Eddie Cochran kwam veel te vroeg om het leven in een Londens auto-ongeluk in april 1960.
Vincent Eugene Craddock of kortweg Gene Vincent, was het paradepaardje van Capitol Records. Hij had hits met ‘ Be-Bop-a-Lula’ en ‘Lotta Lovin’. Hij was winnaar van een zangwedstrijd waarbij het er om ging om in de stijl van Elvis Presley te zingen. Daarom werd hij op 4 mei 1956 uitgenodigd voor een opnamesessie bij Capitol Records. Gene Vincent nam vier nummers op: ‘Be-Bop-a-Lula’, ‘Race With The Devil’, ‘Woman Love’ en ‘I Sure Miss You’. Die vier songs, aangevuld met enkele opnamen die hij maakte in juni en oktober 1956, maakten de tracklist uit van de lp ‘The Bop That Just Won’t Stop’.
Dank zij het schitterende gitaarwerk van Cliff Gallup en de voor die tijd loepzuivere productie van Ken Nelson werd de plaat één van de beste en meest gezochte lp’s uit de rockabilly geschiedenis. De moeder van Elvis Presley hoorde de plaat op de radio en ze zond prompt een telegram met gelukwensen naar haar zoon. Ze verkeerde gewoon in de waan dat Elvis ‘Be-Bop-a-Lula’ zong. Elvis Presley en Gene Vincent maakten daar later nog veel grapjes over.
De uit Kentucky afkomstige Ray Smith haalde eveneens een verkoopcijfer van één miljoen exemplaren voor zijn top tien hit ‘Rocking Little Angel’, een herbewerking van de traditional ‘Buffalo Girls’. Judd Phillips, de broer van Sam, had een TV optreden van Ray Smith gezien en bood hem prompt een contract met Sun Records aan, met het gekende gevolg. Een andere hit, zij het in mindere mate, van Ray Smith was ‘You Made A Hit’.
In 1979 stapte Ray Smith uit het leven op amper 45-jarige leeftijd.
‘Butterfly’ was in 1957 dan weer een nummer één hit voor de Charlie Gracie uit Philadelphia en niemand bleef onbewogen bij ‘The Sweethearts Of Rockabilly’ met name The Collins Kids, een broer en zus duo uit Tulsa, Oklahoma.
Ze werden in 1955 ontdekt door Joe Maphis en net zoals Joe Maphis had Larry Collins een ‘double-necked’ gitaar als handelsmerk. Lorrie Collins was toen 13 jaar en Larry Collins was er 11. Ze werden bekend door tournees met June Carter, Hank Snow, Ray Price, Lefty Frizell en Little Jimmy Dickens en kregen een contract aangeboden door Don Law van Columbia records. Voor dit label namen ze sprankelende rockabilly op met titels als ‘Beetle-Bug-Bop’, ‘Hoy Hoy’, ‘Just Because’, ‘I’m In My Teens’, ‘Whistle Bait’ en natuurlijk ‘Hop, Skip and Jump’.
De bal was in ieder geval aan het rollen en bij RCA was er natuurlijk nog altijd Elvis Presley, die aanvankelijk nog een paar uitstekende rockabilly opnamen mocht maken zoals ‘I Got A Woman’, ‘My Baby Left Me’ en ‘Money Honey’, tot Colonel Tom Parker het welletjes vond.
Hij bedankte Scotty Moore, Bill Black en D.J. Fontana voor bewezen diensten en liet Elvis Presley songs opnemen zoals ‘It’s Now Or Never’.
Bij RCA Victor hadden ze de boodschap begrepen en ze gooiden meerdere uitstekende 45-toeren plaatjes op de markt van ondermeer Johnny Restivo (‘The Shape I’m In’), Autry Inman (‘Mary Nell’) en Curtis Gordon (‘Rompin’ And Stompin’’).
Dank zij het schitterende gitaarwerk van Cliff Gallup en de voor die tijd loepzuivere productie van Ken Nelson werd de plaat één van de beste en meest gezochte lp’s uit de rockabilly geschiedenis. De moeder van Elvis Presley hoorde de plaat op de radio en ze zond prompt een telegram met gelukwensen naar haar zoon. Ze verkeerde gewoon in de waan dat Elvis ‘Be-Bop-a-Lula’ zong. Elvis Presley en Gene Vincent maakten daar later nog veel grapjes over.
De uit Kentucky afkomstige Ray Smith haalde eveneens een verkoopcijfer van één miljoen exemplaren voor zijn top tien hit ‘Rocking Little Angel’, een herbewerking van de traditional ‘Buffalo Girls’. Judd Phillips, de broer van Sam, had een TV optreden van Ray Smith gezien en bood hem prompt een contract met Sun Records aan, met het gekende gevolg. Een andere hit, zij het in mindere mate, van Ray Smith was ‘You Made A Hit’.
In 1979 stapte Ray Smith uit het leven op amper 45-jarige leeftijd.
‘Butterfly’ was in 1957 dan weer een nummer één hit voor de Charlie Gracie uit Philadelphia en niemand bleef onbewogen bij ‘The Sweethearts Of Rockabilly’ met name The Collins Kids, een broer en zus duo uit Tulsa, Oklahoma.
Ze werden in 1955 ontdekt door Joe Maphis en net zoals Joe Maphis had Larry Collins een ‘double-necked’ gitaar als handelsmerk. Lorrie Collins was toen 13 jaar en Larry Collins was er 11. Ze werden bekend door tournees met June Carter, Hank Snow, Ray Price, Lefty Frizell en Little Jimmy Dickens en kregen een contract aangeboden door Don Law van Columbia records. Voor dit label namen ze sprankelende rockabilly op met titels als ‘Beetle-Bug-Bop’, ‘Hoy Hoy’, ‘Just Because’, ‘I’m In My Teens’, ‘Whistle Bait’ en natuurlijk ‘Hop, Skip and Jump’.
De bal was in ieder geval aan het rollen en bij RCA was er natuurlijk nog altijd Elvis Presley, die aanvankelijk nog een paar uitstekende rockabilly opnamen mocht maken zoals ‘I Got A Woman’, ‘My Baby Left Me’ en ‘Money Honey’, tot Colonel Tom Parker het welletjes vond.
Hij bedankte Scotty Moore, Bill Black en D.J. Fontana voor bewezen diensten en liet Elvis Presley songs opnemen zoals ‘It’s Now Or Never’.
Bij RCA Victor hadden ze de boodschap begrepen en ze gooiden meerdere uitstekende 45-toeren plaatjes op de markt van ondermeer Johnny Restivo (‘The Shape I’m In’), Autry Inman (‘Mary Nell’) en Curtis Gordon (‘Rompin’ And Stompin’’).
Female Rockabilly
Was rockabilly in hoofdzaak een mannelijke aangelegenheid, dan moet het toch worden onderstreept dat de vrouwtjes zich daar niet zomaar bij neerlegden.
‘The queen of rockabilly’ was ongetwijfeld Wanda Jackson uit Oklahoma. Zij had in 1960 een grote hit met haar aanstekelijk rockende versie van ‘Let’s Have A Party’, het b-kantje van ‘Good Good Whiskey’, een plaatje van Amos Milburn uit 1954. Elvis Presley zong deze song als ‘Party’ in zijn tweede film, ‘Loving You’ uit 1957 en hij vond dat de song geknipt was voor Wanda Jackson. Op ‘Let’s Have A Party’ volgde, eveneens in 1960, de legendarische lp ‘Rockin’ With Wanda’ met daarop schitterende nummers zoals ‘Mean Mean Man’, ‘Fujiyama Mama’ en Honey Bop’. Evenals bij Gene Vincent was de productie in handen van Ken Nelson en, gelet op de kwaliteit van de opnamen, is dit helemaal niet verwonderlijk.
Andere vrouwtjes die zich in de kijker rockten waren little miss Brenda Mae Tarpley uit Lithonia, Georgia of kortweg Brenda Lee (Bigelow 6-200), Janis Martin (‘My Boy Elvis’), Rose Maddox (‘Hey Little Dreamboat’), Laura Lee Perkins (‘Don’t Wait Up’) en Jo Ann Campbell (‘You’re Driving Me Mad’).
‘The queen of rockabilly’ was ongetwijfeld Wanda Jackson uit Oklahoma. Zij had in 1960 een grote hit met haar aanstekelijk rockende versie van ‘Let’s Have A Party’, het b-kantje van ‘Good Good Whiskey’, een plaatje van Amos Milburn uit 1954. Elvis Presley zong deze song als ‘Party’ in zijn tweede film, ‘Loving You’ uit 1957 en hij vond dat de song geknipt was voor Wanda Jackson. Op ‘Let’s Have A Party’ volgde, eveneens in 1960, de legendarische lp ‘Rockin’ With Wanda’ met daarop schitterende nummers zoals ‘Mean Mean Man’, ‘Fujiyama Mama’ en Honey Bop’. Evenals bij Gene Vincent was de productie in handen van Ken Nelson en, gelet op de kwaliteit van de opnamen, is dit helemaal niet verwonderlijk.
Andere vrouwtjes die zich in de kijker rockten waren little miss Brenda Mae Tarpley uit Lithonia, Georgia of kortweg Brenda Lee (Bigelow 6-200), Janis Martin (‘My Boy Elvis’), Rose Maddox (‘Hey Little Dreamboat’), Laura Lee Perkins (‘Don’t Wait Up’) en Jo Ann Campbell (‘You’re Driving Me Mad’).
Rockabilly van tussen de koeien
Een veel voorkomend fenomeen in de fifties was het feit dat meerdere grote country sterren zich ook wel eens aan een opname in de nieuwe stijl wilden wagen, maar ze durfden er niet altijd openlijk voor uitkomen. Web Pierce probeerde het met ‘Teenage Boogie’, één van de meest geliefde cult opnamen uit 1956 en ‘California Blues’. George ‘Thumper’ Jones ving hitsucces met Mercury singles ‘White Lightning’ en ‘Who Shot Sam’.
Little Jimmy Dickens maakte eveneens een zijsprongetje met ‘I Got A Hole In My Pocket’, maar ook zijn ‘million seller’ ‘May The Birds Of Paradise Fly Up Your Nose’ heeft sterke rockabilly invloeden. |
|
Andere country crooners die even een rockabilly plaat wilden opnemen waren David Houston (‘One And Only’), Hank Snow (‘Music Makin’ Mama From Memphis’), Eddy Arnold (‘Hepcat Baby’) en Faron Young (‘I Can’t Dance’).
3 februari 1959 staat geboekstaafd als ‘The Day The Music Died’, maar 5 maart 1963 wordt in de annalen vermeld als ‘The Day The Country Music Died’.
Drie grote country sterren kwamen om in een vliegtuigcrash: Hawkshaw Hawkins, Patsy Cline en Cowboy Copas. Alle drie hadden ze een hitlijst om U tegen te zeggen en alle drie hebben ze ook eventjes geflirt met de rockabilly.
Hawkshaw Hawkins had een hit met ‘Waitin’ For My Baby’ en het lekker swingende ‘Lonesome 7-7203’ (door onze Will Tura omgedoopt tot ‘Draai 797204’). Patsy Cline had tientallen hits, maar rockabilly verzamelaars gingen plat voor het geweldig rockende ‘Got A Lot Of Rhythm In My Soul’.
Cowboy Copas had eveneens zin in een goede portie rockabilly, maar hij had schrik dat de country fans hem daardoor de rug zouden toekeren. Hij bracht dan maar onder de naam ‘Lloyd Copas’ een plaat uit met als titel ‘Circle Rock’, een van de allerbeste rockabilly platen ooit. Een must voor iedere fan.
Carl Below, schrijver en originele vertolker van de schitterende smartlap ‘Lonely Street’ gespte eveneens zijn bopping shoes aan met de slapping bass rocker ‘I’m Long Gone’
De allerstrafste boerenrockabilly werd echter op plaat gezet door Arlie Duff, namelijk ‘Alligator Come Across’. Dit uiterst zeldzame plaatje kwam in 1956 uit op het Decca label (Decca 9-29987). Op ‘Alligator Come Across’ wilde Arlie Duff zelfs uiting geven van zijn afschuw voor de nieuwe muziekstijl en de daarbij horende outfits. Het nummer was zodanig karikaturaal van opzet, dat het in feite de muziekstijl nog wat dikker in de verf zette en aldus één van de allersterkste rockabilly platen werd, gekruid met een flitsende gitaarsolo. Geen wonder dat hele horden rockabilly fans op zoek zijn naar deze plaat.
3 februari 1959 staat geboekstaafd als ‘The Day The Music Died’, maar 5 maart 1963 wordt in de annalen vermeld als ‘The Day The Country Music Died’.
Drie grote country sterren kwamen om in een vliegtuigcrash: Hawkshaw Hawkins, Patsy Cline en Cowboy Copas. Alle drie hadden ze een hitlijst om U tegen te zeggen en alle drie hebben ze ook eventjes geflirt met de rockabilly.
Hawkshaw Hawkins had een hit met ‘Waitin’ For My Baby’ en het lekker swingende ‘Lonesome 7-7203’ (door onze Will Tura omgedoopt tot ‘Draai 797204’). Patsy Cline had tientallen hits, maar rockabilly verzamelaars gingen plat voor het geweldig rockende ‘Got A Lot Of Rhythm In My Soul’.
Cowboy Copas had eveneens zin in een goede portie rockabilly, maar hij had schrik dat de country fans hem daardoor de rug zouden toekeren. Hij bracht dan maar onder de naam ‘Lloyd Copas’ een plaat uit met als titel ‘Circle Rock’, een van de allerbeste rockabilly platen ooit. Een must voor iedere fan.
Carl Below, schrijver en originele vertolker van de schitterende smartlap ‘Lonely Street’ gespte eveneens zijn bopping shoes aan met de slapping bass rocker ‘I’m Long Gone’
De allerstrafste boerenrockabilly werd echter op plaat gezet door Arlie Duff, namelijk ‘Alligator Come Across’. Dit uiterst zeldzame plaatje kwam in 1956 uit op het Decca label (Decca 9-29987). Op ‘Alligator Come Across’ wilde Arlie Duff zelfs uiting geven van zijn afschuw voor de nieuwe muziekstijl en de daarbij horende outfits. Het nummer was zodanig karikaturaal van opzet, dat het in feite de muziekstijl nog wat dikker in de verf zette en aldus één van de allersterkste rockabilly platen werd, gekruid met een flitsende gitaarsolo. Geen wonder dat hele horden rockabilly fans op zoek zijn naar deze plaat.
Teenage Idol
Het rockabilly tijdperk speelde zich voor het grootste gedeelte in de zuidelijke staten van de VS af. We mogen echter het fifties hoofdstuk niet afronden zonder een groot tieneridool van de westkust te vermelden, namelijk Ricky Nelson.
Op het eerste gezicht zag Ricky Nelson er uit als één van die vele ‘clean cut’ teenager idolen zoals ze werden opgevoerd in ‘Dick Clark’s American Bandstand’. Bij nader toezien bleek dat Ricky Nelson heel wat fijne rockabilly platen op zijn actief had, vooraleer hij als tieneridool aan de man werd gebracht. Het waren wel in grote mate de gitaarsolo’s van James Burton die de kwaliteit van zijn platen bepaalden, maar dit neemt niet weg dat je die oude plaatjes van Ricky Nelson gerust mee naar huis kunt nemen.
Eric Hilliard Nelson werd op 8 mei 1940 in Teaneck, New Jersey geboren. Gans Amerika zag hem opgroeien als peuter in de TV show van zijn ouders, ‘The Adventures Of Ozzie and Harriet’. Zijn eerste top tien hit was ‘A Teenager’s Romance’ op het Verve label in juni 1957.
In oktober van datzelfde jaar bereikte zijn eerste single voor Imperial Records, ‘Be-Bop Baby’ de top vijf van Billboard. Op Imperial Records is ook zijn beste werk als rockabilly artiest terug te vinden zoals ‘Believe What You Say’, Waitin’ In School’, Stood Up’ en ‘It’s Late (origineel van Dorsey Burnette), met telkens een geweldige gitaarsolo van James Burton.
Ricky Nelson kwam om het leven bij een vliegtuigongeluk in DeKalb, Texas op 31 december 1983.
Op het eerste gezicht zag Ricky Nelson er uit als één van die vele ‘clean cut’ teenager idolen zoals ze werden opgevoerd in ‘Dick Clark’s American Bandstand’. Bij nader toezien bleek dat Ricky Nelson heel wat fijne rockabilly platen op zijn actief had, vooraleer hij als tieneridool aan de man werd gebracht. Het waren wel in grote mate de gitaarsolo’s van James Burton die de kwaliteit van zijn platen bepaalden, maar dit neemt niet weg dat je die oude plaatjes van Ricky Nelson gerust mee naar huis kunt nemen.
Eric Hilliard Nelson werd op 8 mei 1940 in Teaneck, New Jersey geboren. Gans Amerika zag hem opgroeien als peuter in de TV show van zijn ouders, ‘The Adventures Of Ozzie and Harriet’. Zijn eerste top tien hit was ‘A Teenager’s Romance’ op het Verve label in juni 1957.
In oktober van datzelfde jaar bereikte zijn eerste single voor Imperial Records, ‘Be-Bop Baby’ de top vijf van Billboard. Op Imperial Records is ook zijn beste werk als rockabilly artiest terug te vinden zoals ‘Believe What You Say’, Waitin’ In School’, Stood Up’ en ‘It’s Late (origineel van Dorsey Burnette), met telkens een geweldige gitaarsolo van James Burton.
Ricky Nelson kwam om het leven bij een vliegtuigongeluk in DeKalb, Texas op 31 december 1983.
De grote seventies revival
Zo rond 1960 nam de belangstelling voor rockabilly sterk af. De country sterren zongen opnieuw zuivere country en Roy Orbison, Brenda Lee en Johnny Burnette werden wereldsterren. Maar dan was er plots die hevige comeback van halverwege de jaren zeventig.
Ik herinner mij dat ik, samen met een collega van het werk, in die periode enkele jaren na elkaar op een zaterdag in oktober naar het Nederlandse Hilvarenbeek trok waar telkens een platenbeurs plaats vond. Weken en maanden op voorhand legde ik wat geld aan de kant om dit dan te verbrassen aan zeldzame lp’s en singletjes. Ik zag daar originele exemplaren van ‘Peepin’ Eyes’ (Charlie Feathers) tegen astronomische bedragen van eigenaar veranderen.
Ik zelf kocht een lp van Carl Mann op Sun Records, een verzamelaar op Capitol Records met als ondermeer ‘My Gal Gertie’ van Dub Dickerson, ‘Rockabilly Kings’ met de opnamen die Charlie Feathers en Mac Curtis voor het King label uit Cincinatti hadden gemaakt, dé nummer één single van de dag ‘Jungle Rock’ van Hank Mizell, Sun Rockabillies vol. 1 met daarop mijn favoriet ‘Red Cadillac And A Black Moustache’ (Warren Smiths) en ten slotte ook nog ‘Rockabilly Rebel’ van Ray Campi. Mijn collega had ook zwaar gespendeerd en met ons hoofd in de wolken keerden we terug naar België.
Waarom al die uitleg? Wel, wij beleefden halverwege de jaren zeventig een rockabilly revival die gemakkelijk de vergelijking met de fifties kon doorstaan.
Een idealist zoals Ronny Weiser uit Van Nuys, Californië had de rechten gekocht van opnamen die in de studio van Jim Shell in Texas waren gemaakt. Zo bracht Weiser oude opnamen heruit op zijn Rollin’ Rock label van Groovey Joe Poovey, Bob Luman, Bob Edwards, Diana Wisdom en Alvis Wayne. Samen met die heruitgaven nam Ronny Weiser ook interessant nieuw materiaal op met Ray Campi, Mac Curtis, Merle Travis, Jackie Lee Cochran en Charlie Feathers. Ronny Weiser maakte ook de allerlaatste opnamen met Gene Vincent en werd zelfs voorzitter van diens fanclub. Tussen haakjes, Ronny Weiser ontdekte tussendoor ook nog The Blasters en nam met hen ‘Marie Marie’ op.
U ziet het, rockabilly was helemaal terug, ook in de hitlijsten. Hank Mizell scoorde wereldwijd heel hoog met ‘Jungle Rock’ en de Zweedse rockabilly artiest Hank C. Burnette (echte naam: Sven-Ake Hogberg) haalde de Britse top 20 met het instrumentale ‘Spinning Rock Boogie’
Jawel, de Britse top 20! Was rockabilly in de jaren vijftig uitsluitend een Amerikaanse aangelegenheid, dan trokken in de seventies ook de Britten aan de kar. Voor hen was dit geen revival, maar wel een echte hype. Zij noemen het nu nog steeds ‘The real golden era of rock-'n roll in the U.K.’ De hitlijsten werden bevolkt door acts als Crazy Cavan & The Rhythm Rockers (‘Bop Little Baby’), Shakin’ Stevens (‘This Ole House’), The Jets (‘James Dean’), Crepes ‘n’ Drapes (‘Boogie Bop Dame’), Matchbox (Rockabilly Rebel), The Riot Rockers (Tennessee Saturday Night), The Flying Saucers (‘Sugaree’), Danny Wild & The Wildcats (‘200 Miles’) en Chevrolet (‘Big Black Chevrolet). Zoals u ziet werd het woord revival in the U.K. in geen geval in de mond genomen.
Ik herinner mij dat ik, samen met een collega van het werk, in die periode enkele jaren na elkaar op een zaterdag in oktober naar het Nederlandse Hilvarenbeek trok waar telkens een platenbeurs plaats vond. Weken en maanden op voorhand legde ik wat geld aan de kant om dit dan te verbrassen aan zeldzame lp’s en singletjes. Ik zag daar originele exemplaren van ‘Peepin’ Eyes’ (Charlie Feathers) tegen astronomische bedragen van eigenaar veranderen.
Ik zelf kocht een lp van Carl Mann op Sun Records, een verzamelaar op Capitol Records met als ondermeer ‘My Gal Gertie’ van Dub Dickerson, ‘Rockabilly Kings’ met de opnamen die Charlie Feathers en Mac Curtis voor het King label uit Cincinatti hadden gemaakt, dé nummer één single van de dag ‘Jungle Rock’ van Hank Mizell, Sun Rockabillies vol. 1 met daarop mijn favoriet ‘Red Cadillac And A Black Moustache’ (Warren Smiths) en ten slotte ook nog ‘Rockabilly Rebel’ van Ray Campi. Mijn collega had ook zwaar gespendeerd en met ons hoofd in de wolken keerden we terug naar België.
Waarom al die uitleg? Wel, wij beleefden halverwege de jaren zeventig een rockabilly revival die gemakkelijk de vergelijking met de fifties kon doorstaan.
Een idealist zoals Ronny Weiser uit Van Nuys, Californië had de rechten gekocht van opnamen die in de studio van Jim Shell in Texas waren gemaakt. Zo bracht Weiser oude opnamen heruit op zijn Rollin’ Rock label van Groovey Joe Poovey, Bob Luman, Bob Edwards, Diana Wisdom en Alvis Wayne. Samen met die heruitgaven nam Ronny Weiser ook interessant nieuw materiaal op met Ray Campi, Mac Curtis, Merle Travis, Jackie Lee Cochran en Charlie Feathers. Ronny Weiser maakte ook de allerlaatste opnamen met Gene Vincent en werd zelfs voorzitter van diens fanclub. Tussen haakjes, Ronny Weiser ontdekte tussendoor ook nog The Blasters en nam met hen ‘Marie Marie’ op.
U ziet het, rockabilly was helemaal terug, ook in de hitlijsten. Hank Mizell scoorde wereldwijd heel hoog met ‘Jungle Rock’ en de Zweedse rockabilly artiest Hank C. Burnette (echte naam: Sven-Ake Hogberg) haalde de Britse top 20 met het instrumentale ‘Spinning Rock Boogie’
Jawel, de Britse top 20! Was rockabilly in de jaren vijftig uitsluitend een Amerikaanse aangelegenheid, dan trokken in de seventies ook de Britten aan de kar. Voor hen was dit geen revival, maar wel een echte hype. Zij noemen het nu nog steeds ‘The real golden era of rock-'n roll in the U.K.’ De hitlijsten werden bevolkt door acts als Crazy Cavan & The Rhythm Rockers (‘Bop Little Baby’), Shakin’ Stevens (‘This Ole House’), The Jets (‘James Dean’), Crepes ‘n’ Drapes (‘Boogie Bop Dame’), Matchbox (Rockabilly Rebel), The Riot Rockers (Tennessee Saturday Night), The Flying Saucers (‘Sugaree’), Danny Wild & The Wildcats (‘200 Miles’) en Chevrolet (‘Big Black Chevrolet). Zoals u ziet werd het woord revival in the U.K. in geen geval in de mond genomen.
In de Verenigde Staten mondde de revival in 1981 uit in een successenreeks voor The Stray Cats, een rockabilly trio uit Long Island, New York, dat geproducet werd door Dave Edmunds. Voor The Stray Cats, die hun inspiratie overduidelijk bij Gene Vincent en Eddie Cochran gingen halen, werd de term neo rockabilly uitgevonden.
Een aantal van de oude rockabilly knarren uit de States profiteerden eveneens van de hernieuwde belangstelling voor de rockabilly muziek en trokken samen de hort op.
Zo maakten Charlie Feathers, Warren Smith, Buddy Knox en Jack Scott in april 1977 een uiterst succesvolle tournee doorheen het Verenigd Koninkrijk. Dit resulteerde in een heerlijke live lp (‘Four Rock’n’Roll Legends, Harvest Records EMI, SHSM 2024/ 0C 054-60 531), die op zaterdag 30 april 1977 werd opgenomen in het Rainbow Theatre in Londen.
De artiesten waren uitermate verwonderd over het overweldigend succes dat hen daar te beurt viel. Er zaten die avond minstens 6.000 rockabilly freaks in de zaal.
Alle verdere inlichtingen omtrent deze plaat (zou ze op cd verkrijgbaar zijn? Zo niet, moet dit dringend gebeuren) zijn welkom.
Een aantal van de oude rockabilly knarren uit de States profiteerden eveneens van de hernieuwde belangstelling voor de rockabilly muziek en trokken samen de hort op.
Zo maakten Charlie Feathers, Warren Smith, Buddy Knox en Jack Scott in april 1977 een uiterst succesvolle tournee doorheen het Verenigd Koninkrijk. Dit resulteerde in een heerlijke live lp (‘Four Rock’n’Roll Legends, Harvest Records EMI, SHSM 2024/ 0C 054-60 531), die op zaterdag 30 april 1977 werd opgenomen in het Rainbow Theatre in Londen.
De artiesten waren uitermate verwonderd over het overweldigend succes dat hen daar te beurt viel. Er zaten die avond minstens 6.000 rockabilly freaks in de zaal.
Alle verdere inlichtingen omtrent deze plaat (zou ze op cd verkrijgbaar zijn? Zo niet, moet dit dringend gebeuren) zijn welkom.
En nu?
Wel, we mogen gerust zeggen dat de rockabilly opnieuw in de lift zit. Onze goede collega Lambert Smits heeft dit goed gezien. Wanneer je een platenzaak binnenstapt kan je niet naast de cd’s, die worden uitgegeven door ‘One Day Music’, kijken. Zij hebben de kelders van fifties labels zoals Sun, Dot, MGM, Decca, Capitol, Mercury, Columbia, RCA Victor en King leeggemaakt. Het resultaat daarvan kan je voor een prikje terugvinden op smaakvolle dubbel cd’s of boxjes met drie cd’s. Het Nederlandse label ‘Smith & Co’ bracht, onder de titel ‘Just About As Good As It Gets’ enkele fraaie dubbel cd’s uit die de rockabilly liefhebber niet in de platenbakken kan achter laten.
En dan is er als klap op de vuurpijl het veertig cd’s bevattende kistje ‘Rock-A-Billy Dynamite’, dat er in zijn eentje voor zorgde dat de term ‘Collector’s Item’ uit het rockabilly woordenboek mag worden geschrapt. Ik heb me zuiver door het advies van Lambert Smits in BTTR 87 laten leiden bij de aanschaf van die box en ik heb het mij zeker niet beklaagd. Ik werd in één klap de gelukkige bezitter van een enkele honderden rockabilly nummers, waarvoor je in de seventies in Hilvarenbeek serieus moest afdokken.
Dan is er ook nog het uitstekende boek met bijhorende cd ‘A Rocket In My Pocket: The Hipster’s Guide To Rockabilly Music’ van Max Décharné
Op bluesfestivals wordt her en der opnieuw plaats gemaakt voor rockabilly acts. Zo was ik enkele jaren geleden op het (Ge)Varenwinkel festival getuige van een spetterend rockabilly concert van Voodoo Swing, een trio uit Phoenix, Arizona.
En dan is er als klap op de vuurpijl het veertig cd’s bevattende kistje ‘Rock-A-Billy Dynamite’, dat er in zijn eentje voor zorgde dat de term ‘Collector’s Item’ uit het rockabilly woordenboek mag worden geschrapt. Ik heb me zuiver door het advies van Lambert Smits in BTTR 87 laten leiden bij de aanschaf van die box en ik heb het mij zeker niet beklaagd. Ik werd in één klap de gelukkige bezitter van een enkele honderden rockabilly nummers, waarvoor je in de seventies in Hilvarenbeek serieus moest afdokken.
Dan is er ook nog het uitstekende boek met bijhorende cd ‘A Rocket In My Pocket: The Hipster’s Guide To Rockabilly Music’ van Max Décharné
Op bluesfestivals wordt her en der opnieuw plaats gemaakt voor rockabilly acts. Zo was ik enkele jaren geleden op het (Ge)Varenwinkel festival getuige van een spetterend rockabilly concert van Voodoo Swing, een trio uit Phoenix, Arizona.
We gaan ons niet verder uitputten om nog meer bewijzen aan te voeren dat rockabilly weer helemaal terug is, maar we sluiten op een ludieke manier af met enkele nummers die, niet onbelangrijk, over de kledij en de ‘hairdo’ van de cats en de chicks gaan, en die iedere rechtgeaarde rockabilly fan in zijn bezit zou moeten hebben om ‘real gone’ te zijn:
- Dig Them Squeaky Shoes (Frank Starr & His Rock-Away Boys)
- Red Bluejeans And A Ponytail (Gene Vincent)
- Black Slacks (Joe Bennett & The Sparkletones)
- New Shoes (Lee Denson)
- Pretty Plaid Skirt (Mel Smith & Nite Riders)
- Cat Clothes Shop (Ray Campi)
- Pink Peg Slacks (Eddie Cochran)
- Ducktail (Joe Clay, Rudy Grayzell en Mac Curtis), en natuurlijk... Put Your Cat Clothes On (Carl Perkins).
Ivan Van Belleghem ©
A WOODLAND HILLCREST PROMOTION PRODUCTION I KEYS AND CHORDS 2001 - 2024