‘Ik heb altijd gezocht naar authenticiteit.’
Wilfried Hendrickx is één van die ronkende namen die tot de meest mythische HUMO-journalisten behoren. Hij wordt in één adem genoemd met Rudy Vandendaele, Serge Simonart en Guido Van Meir. Hij schreef niet alleen interviews en artikels, maar pende ook al enkele goed onthaalde romans bij elkaar. Ondergetekende heeft daarvan, tot zijn grote schande, geen enkele gelezen, maar na het interview overhandigde Hendrickx me zijn nieuwste worp, ‘De solipsist’. Dat euvel kan dus straks rechtgezet worden. Maar vandaag praten we met Hendrickx omdat hij nog over een ander talent blijkt te beschikken: dat van singer-songwriter. Op zijn drieënzeventigste debuteert hij als ‘HENDRIX’ met de plaat ‘Popsongs’. Door corona spreken we buiten af, op een bankje in een Mechels parkje, met anderhalve meter tussen ons.
Julian De Backer: ‘Mijn papa leest sinds 1970 de HUMO, ik sinds 2000, we kennen jou als HUMO-journalist en auteur, maar dat je ook singer-songwriter bent, was me onbekend. Is dat onwetendheid van mijn kant, of was het effectief een geheim tot nu?’
Wilfried Hendrickx: ‘Haha, nee, het is een passie die pas de laatste twee jaar is uitgebroken. Ik heb wel een muzikaal verleden. Ik was een goede sopraan, met het schoolkoor van de paters Montfortanen in Rotselaar (zeventig jongens!) achter mij. De pater dirigent was geobsedeerd door muziek. Wij wonnen wedstrijden, kwamen op de radio. Ik zong solo klassieke stukken als ‘Ein kleines Haus’ van Haydn en ‘Mon coeur soupire’ van Mozart. Thuis heb ik de muziek met de paplepel binnengekregen. Mijn moeder was een coloratuursopraan en zong fantastisch, en mijn vader speelde in zijn jonge jaren viool. Toen ik dertien was, brak mijn stem, en kreeg ik de schorre blaf die ik vandaag nog altijd heb. Bij het koor werd ik gewoon bedankt, dat was tamelijk wreed. Maar de muzikale gevoeligheid bleef. Ik ben nadien obsessief met rock ’n roll en pop bezig geweest. Ik heb alles vanaf ‘Rock Around the Clock’ meegemaakt.’ Julian: ‘U hebt de ideale leeftijd. U was negen toen Elvis in 1956 doorbrak.’ Wilfried: ‘‘Rock Around the Clock’ van Bill Haley hoorde ik voor het eerst bij mijn oom, die had een Franstalige au pair met een pick-up. Zij zei me: ‘Ça c’est de la musique!’ Ik was verkocht, en vanaf dan was geen houden meer aan. Chuck Berry: fantastisch. Elvis, uiteraard. Buddy Holly. The Everly Brothers. En wat later kwamen The Beatles en The Rolling Stones - ik was een absolute Stonesfan. Met de punk had ik niet zoveel voeling, maar met de new wave wel. Ook Elvis Costello kon me erg bekoren, en daar hield het voor mij min of meer op. Bowie, Roxy Music, dat waren zowat mijn laatste echte helden. Ik was journalist, maar mijn grote droom was literatuur. Ik heb ondertussen zes romans gepubliceerd. Ik ben geen Hugo Claus, maar ik haal toch mooie verkoopcijfers. Zo’n roman vraagt twee jaar van je tijd, en betekent zeer intens werk. Na iedere roman moet je je opnieuw opladen. Ik schrijf alleen wanneer ik echt iets te zeggen heb, ik hoef niet per se een nieuwe roman klaar te hebben tegen de volgende Boekenbeurs, heb altijd gezocht naar authenticiteit. Mijn laatste roman, ‘De solipsist’, gaat over het filosofische idee dat je alleen in je hoofd leeft, en dat al de rest projecties zijn van je brein. Na die roman viel ik in een creatieve leegte. ‘Wat nu?’ Mijn muzikale gevoeligheid zorgde ervoor dat ik twee à drie keer per week wakker werd met een flard muziek in mijn hoofd. Waarschijnlijk was het de neerslag van wat ik de dag ervoor had gehoord. Er zaten flarden bij du jamais vu et du jamais entendu. Ik vroeg aan vrienden of ze die stukjes muziek herkenden, we hebben er zelfs Shazam bij gehaald. Zonder resultaat. Rond mijn achttiende heb ik een hevige periode van gitaarspelen gekend, maar ik heb het instrument gefrustreerd weggelegd. Ik heb geen fijne motoriek, mijn geschrift is afschuwelijk. Ik ben zeer blij dat tekstverwerkers bestaan (lacht). Ik beperkte me tot wat akkoorden, die ik - tijdens die creatieve leegte - onder mijn liedjesflarden heb gezet. Zo ontstonden mijn liedjes. Na een tijdje hield ik twintig afgewerkte nummers over. De muziek kwam altijd eerst, pas daarna de tekst. Op een mooie dag ben ik naar één van mijn vrienden getrokken: Chris Peeters, die ook gitarist was bij ‘De Laatste Showband’. Wereldberoemd in Vlaanderen, één van de beste gitaristen die we hebben.’ Julian: ‘Hij speelde toch ook gitaar bij Liliane Saint-Pierre? ‘Soldiers of Love’, op het Songfestival?’ Wilfried: ‘Ach, Chris hij heeft zowat bij iedereen gespeeld. Chris is een wonder. Ik ken geen enkele gitarist die zo melodieus is als hij. Hij is niet de man van honderdvijftig noten per seconde. Hij is geen Alvin Lee, of die jongen van AC/DC …’ Julian: ‘Angus Young.’ Wilfried: ‘Voilà. Chris is geen supersnelle gitarist, maar iemand die melodie in zijn vingers heeft. Het meest fantastische aan hem, is dat hij commentaar geeft op wat je zingt. Als je goed naar mijn nummers luistert, dan hoor je hem met zijn gitaar de song soms beter vatten dan ik met mijn stem. Chris Peeters, ik noem hem ‘de Mozart van de rockgitaar’, is een genie. Ik ben heel blij dat hij met mij wou werken. Toen kwam COVID-19 eraan, dus stuurden we files heen en weer. Ik deed een suggestie, hij deed er één, de toonaarden werden geregeld aangepast, en uiteindelijk trokken we met het afgewerkte product naar de studio: vier nummers per opnamesessie van een halve dag. Het was eerst mijn bedoeling om liedjes voor anderen te schrijven, voor vrienden als Raymond van het Groenewoud of Bart Peeters. Maar vooral Raymond vond dat ik mijn nummers zelf moest uitbrengen, oondaanks mijn stem als van een blaffende hond.’ Julian: ‘Ach, Tom Waits heeft daar ook carrière mee gemaakt.’ Wilfried: ‘Daar wil ik me zeker niet mee vergelijken (lacht). Ik weet niet hoe anderen over mijn stem oordelen, maar ik hoop dat ze luisteren naar de kwaliteit van de nummers en de emotie van de zanger. Het gaat om de intensiteit en de emoties. Dat is het verhaal achter mijn eerste plaat.’ Julian: ‘Wat is voor jou de volgende stap? Ga je dit live brengen?’ Wilfried: ‘Je brengt een plaat uit, je hoopt op een beetje airplay, en daaruit volgen automatisch enkele optredens. Ik heb ondertussen een groep, ‘HendriX’ – met alleen een X alsjeblief (lacht). Chris Peeters is uiteraard de maître de la musique. Verder heb ik Harry van Buel op synthesizer en piano, Kris Apers op basgitaar, en Eddy Verdonck (één van de oudgedienden van Raymond van het Groenewoud) op drums. We gingen net volop repeteren toen de tweede lock down arriveerde. Mensen zeggen me dikwijls: ‘Op je drieënzeventigste?!’, maar ik verzorg me goed en ik voel me nog altijd rock ’n roll. Ik ben niet bang voor optredens, ik denk dat weinig problemen zich zullen aandienen. Mijn stem is laag, maar vrij hard wanneer ik doorzing. De toon zit ook altijd juist, ik zing niet vals. In de studio zong ik vaak één take, met maar een paar flarden die ik nadien wilde herdoen. That’s it. Autotune en andere trucs heb ik niet nodig. De vraag is: in hoeverre zit het publiek te wachten op de zoveelste singer-songwriter? De concurrentie is moordend. Je hebt tegenwoordig ongelofelijk veel goede muziek. Denk aan Mauro, Stef Kamil Carlens, Absynthe Minded … Heel veel van die mensen zitten ook nummers te schrijven tijdens deze COVID-19-dagen. Ik verwacht me aan een lawine van nieuwe muziek in 2021. Wanneer optreden terug mag, zal het vechten zijn om een plaats. Ik maak me geen grote illusies. Op dat vlak ben ik een boeddhist. Het doel is de weg, en het maken van mijn album heeft me al heel veel plezier bezorgd. Ik wacht af wat de wereld gaat doen met de songs van Wilfried Hendrickx. (denkt na) Het is een hobby, een jongensdroom. Als ik dan denk aan de mensen die er hun brood mee moeten verdienen? Dat is huilen met de pet op. Compact discs worden niet meer verkocht. Ze zijn ‘for promotional use only’. Op Spotify moet je al tienduizenden luisterbeurten verzamelen om een cent te verdienen. Met het album op zich verdien je niets, dat kost je alleen maar geld. Sedert COVID-19 zijn er geen optredens meer. Neem nu Chris Peeters, een supermuzikant. Die man heeft momenteel geen enkele vorm van inkomsten. Hij had honderdvijftig optredens voorzien, en die ziet hij allemaal door zijn neus geboord. Af en toe, tussen twee golven in, spelen de Belgische bands voor twee man en een paardenkop. Daar kan je niet van leven. Heel veel jonge muzikanten steken veel geld in de aanschaf van instrumenten, studio, het voeren van promotie, en allemaal zonder resultaat. Vreselijk!’ Julian: ‘U bent een blanke, mannelijke Nederlandstalige songwriter, dan kom je automatisch uit bij vergelijkingen met Kris De Bruyne, Jan De Wilde, Wim De Craene, Zjef Vanuytsel. Zijn dat ook mensen die jou hebben geïnspireerd, of zijn jouw inspiratiebronnen toch eerder de vermelde Lou Reed en consoorten?’ Wilfried: ‘De plaat heet niet voor niets ‘Popsongs’. Ik denk altijd aan de uitspraak van Nick Lowe: ‘Pure pop for now people’. Het gaat mij om catchy songs, en die vind ik vooral terug in het Engels. Maar terzelfdertijd denk ik dat je hetzelfde effect ook in het Nederlands kan bereiken. Mijn ultieme droom is een Buddy Holly-song in het Nederlands: even dansbaar, even catchy. Ook Lou Reed is een groot voorbeeld. Ik ben geïnspireerd door Angelsaksische nummers, maar ik wil ze graag in het Nederlands brengen. Je hoort toch vaak Vlamingen een soort steenkolenengels gebruiken, met verkeerde accenten en uitspraak. Mijn eigen Engels is op dat vlak niet veel beter. Ik ben begonnen met Engelstalige nummers, tot Raymond van het Groenewoud me zei: ‘Waarom zing je niet in je moerstaal?’. Het viel beter mee dan gedacht, omdat ik veel meer nuances kon leggen in het Nederlands. De nuance is belangrijk in het uiten van gevoelens. Want wat is een popsong? Gebald. Drie minuten. Een verhevigde vorm van emoties. Als je al die elementen kan verenigen, heb je een echt goede song. Dat was mijn doel, geen idee of ik geslaagd ben. Op de plaat staan acht Nederlandstalige nummers, en de beste Engelstalige songs waarmee ik oorspronkelijk begonnen ben. Er staan ook wat vertalingen op. ‘Trumpin’ my Way to the Top’ heet nu ‘IJdelheid en ‘t waaien van wind’. Dat staat niet op deze plaat, maar komt op het tweede album …’ Julian (aangenaam verrast): ‘Het kan niet op!’ Wilfried: ‘Ik had twintig songs klaar, en een catalogus van honderdvijftig onafgewerkte nummers.’ Julian: ‘Wat een weelde.’ Wilfried: ‘De flarden muziek waarmee je ’s ochtends opstaat, zijn de neerslag van waarmee je in je hoofd zit. Maar wordt het daarom een hit? Het is wel zo dat ik nooit om inspiratie verlegen zit. Ook niet in de literatuur. Ik heb ooit een lijstje gemaakt van alle romans die ik nog wil schrijven. ‘Een Nederlandse geleerde wordt uitgenodigd om in het internationaal ruimtestation ISS astronaut te worden. Er ontstaan communicatiestoornissen met de Russen. De politiek begint zich te bemoeien. De vlucht mislukt. Hij krijgt de schuld. Enzovoort.’ Voilà. Dat is een voorbeeld van het ontwerp van een roman in vijf zinnen. Zo heb ik wel dertig ideeën.’ Julian: ‘Ongelofelijk.’ Ik kan alleen maar jaloers zijn, want ik zou graag ooit één song schrijven, maar ik heb geen inspiratie. En ik ben al jaren aan het zwoegen aan een eerste novelle. Er is een duidelijk verschil in inspiratie tussen u en mij.’ Wilfried: ‘Hoe oud ben jij?’ Julian: ‘Zesendertig.’ Wilfried: ‘Op mijn zesendertigste had ik geen enkele roman geschreven en geen enkele song helemaal uitgeschreven. Ik ben een laatbloeier. Troost je dus, het komt, als het in jou zit. De wil om het te doen, is heel belangrijk. Je moet nog wat meer lijden, en levenservaring opdoen, en dan lukt het wel. Ik herinner me de radeloosheid die ik als kind voelde, toen dat vreselijke leven van volwassene vòòr mij opdoemde. Daar gaat het nummer ‘I Didn’t Know What to Do with my Life’ over. Ik had veel verlangens en verwachtingen die ik niet kon vormgeven. Volhouden, dus! Ik ben nu drieënzeventig, en ik heb mijn eerste roman gepubliceerd op mijn vijftigste, ‘De grote schoonmaak’. Ik stelde de droom telkens uit. In het café zit je te lullen over ‘mijn grote roman’, maar je begint er pas aan wanneer je uit eerlijke schaamte tegen jezelf zegt: ‘En NU moet het gebeuren!’’ Julian: ‘Zijn er nummers die zijn begonnen als idee voor een roman, of vice versa?’ Wilfried: ‘Nee. Een boek is iets heel anders dan een nummer. Een roman heeft verschillende personages nodig, wiens karakter je vervolgens tegen elkaar gaat wrijven. ‘Als ik A en B samenbreng, wat geeft dat? Als ik dan C met Q een onderhoud laat hebben, komt er dan spanning in het verhaal?’ Zo schrijf je een verhaal. Het heeft niets met songwriting te maken. Wél zijn veel nummers pure liefdesliedjes. Sommige zijn geïnspireerd op de grote liefde van mijn leven (pauze) waarmee ik nog altijd daar (wijst naar woning) samenwoon …’ Julian: ‘Oef, gelukkig, ik dacht dat er nu een heel tragisch verhaal kwam over ‘the one that got away’ veertig jaar geleden …’ Wilfried: ‘‘Whoever You Cry for’ is een afrekening met een écht oud lief, zeer lang geleden. ‘Diep in gedachten verzonken’ is een mijmering over wat er zou gebeuren als mijn vrouw zou komen te sterven. Ik zou totaal kapot gaan… ‘Zonder jou kan ik niet zijn’ is na een ruzie geschreven. Kortom: als er vandaag iets gebeurt dat je overhoophaalt, schrijf er dan een song over. Je moet niet wachten op inspiratie, want die komt toch niet. Zoek actief. Geeft je lief je de bons? Schrijf erover. Op die manier los je het ook voor jezelf op.’ Julian: ‘Is uw vrouw uw eerste klankbord?’ Wilfried: ‘Zij is inderdaad voor mijn nummers en mijn literatuur mijn eerste klankbord. En zij is zeer kritisch (lacht).’ Julian: ‘Bedankt voor het gebruik van het woord 'schavuit', in het nummer 'Je dagen zijn geteld', één van mijn favoriete woorden in het Nederlands. Ik hou van de ‘sch’-klank. Schavuit, schelm, schobbejak. Woorden die te weinig gebruikt worden. Hebt u het bewust gekozen? Is het ook één van uw favorieten?’ Wilfried: ‘De verklaring is simpel: de zaak moet rijmen. Ik had nog iets nodig dat rijmde op ‘ijdeltuit’.’ Julian: ‘Flapuit?’ Wilfried: ‘Had ook gekund! Maar ik vind ‘schavuit’ een mooier woord.’ Julian: ‘Ik weet niet of u de Noorse popgroep a-ha nog kent? Ik vind ze uitstekend, ook al worden ze vaak ‘fout’ genoemd door dat stigma van de synthpop uit de jaren tachtig. Hun tweede album heet ‘Scoundrel Days’, letterlijk ‘De dagen van de schavuit’. Ook in het Engels is het een prachtig woord.’ Wilfried: ‘Ik hou ook wel van a-ha, net als van synthpop. Daar scoorde ik niet mee bij HUMO. (denkt na) Hoe heet die groep nu weer van ‘Go West’?’ Julian: ‘Pet Shop Boys.’ Wilfried: ‘Vond ik fantastisch! Maar wat het songschrijven betreft: je begint met een uitgangspunt. De ene zin baart als het ware de volgende. Het is een proces waar ik soms zelf naar sta te kijken. Je vertrekt vanuit de muziek en dan schrijf je snel-snel een paar zinnen op die in dat ritme vallen. Daarna begin je te schaven, te schrappen, bij te voegen, en zo kom je tot eind-woorden die vragen om een nieuw rijm. Voor je het weet, heb je een song. Het is een merkwaardig proces dat tamelijk snel gaat. De eerste draft heb je meteen, pas daarna komt de arbeid. Het is niet evident om de laatste haken en ogen goed te krijgen. Dan komt het rijm- en synoniemwoordenboek handig van pas (lacht).’ Julian: ‘Sommige songwriters keuren rijm af. Zij hekelen dwangmatig rijmen.’ Wilfried: ‘Het is dubbel. Een goed rijm vind ik beter dan géén rijm. Maar: een slecht rijm is slechter dan helemaal geen rijm. Het getuigt van armoede om te kiezen voor het blanke rijm. De echte groten zoeken en vinden bijna allemaal fantastische rijmen. Bob Dylan doet het. Lou Reed deed het. David Bowie deed het. Bowie maakte er soms grapjes over, wanneer het rijm of het ritme niet klopte. In ‘Fashion’ is er een moment dat hij het ontbrekende ritme mee hakkelt (zingt): ‘You shout it while you're dancing / On the-e-e dance floor…’ Maar in het algemeen verkies ik toch een minimum aan rijm. Niet in iedere zin, maar hier en daar. Anders ervaar ik bloedarmoede.’ Julian: ‘Een Focus Knack-journalist was ooit ontevreden over ‘Fantastig toch’ van Eva De Roovere, omdat ze ‘lastig’ met ‘fantastig’ liet rijmen. Om het toch maar te laten rijmen, had ze het woord aangepast.’ Wilfried: ‘Dat mag. Alle groten hebben dat gedaan. Overigens: liedjesteksten zijn geen poëzie. Daarvoor zijn ze niet goed genoeg.’ Julian: ‘Maar als Dylan de Nobelprijs kan winnen …’ Wilfried: ‘Ja, maar als je Dylan uitschrijft, krijg je soms iets dat enkel werkt wanneer je het zingt. Hij is een meester in de timing, wat vaak belangrijker is dan de pure inhoud. Ik heb ook de neiging om te veel inhoudelijk te gaan, waarna ik me moet verweren tegen gekunsteldheid. Of sentimentaliteit, dat moet er allemaal uit. Een liefdesliedje klinkt per definitie te sentimenteel. Daar moet je tegenin gaan. Maar goed, ik ben ook geen koele kikker die losstaat van ieder sentiment.’ Julian: ‘Ik hoorde op weg naar hier toevallig nog ‘Like a Rolling Stone’. Dat is, naar radionormen, een lang nummer van meer dan zes minuten. Het overviel me toch weer hoe geniaal de zin ‘When you’ve got nothing, you’ve got nothing to lose’ is. Zo eenvoudig, en toch zo juist. Je moet het maar bedenken.’ Wilfried: ‘Dat is de grootsheid van Dylan, en dat heeft met pure én emotionele intelligentie te maken. Hij is mijn absoluut idool.’ Julian: ‘U hebt hem weten debuteren, zelfs!’ Wilfried: ‘Wij zijn opgegroeid met Dylan. Die songs kwamen via Franse vertalingen tot bij ons. Hugues Aufray zong ‘Écoute la réponse dans le vent’. Toen werd gezegd: ‘Dat is geschreven door een Amerikaan, en die heeft een plaat uitgebracht die vólstaat met dergelijke goede nummers!’ (lacht) ‘Dat kan toch niet’ dachten wij. Zo kwam ik uit bij Dylan. Daar begint en eindigt alles. Hij blijft nog altijd de grootmeester. Hoe heet dat laatste 17-minuten durende nummer van Dylan ook weer?’ Julian: ‘‘Murder Most Foul’. Fantastisch. Heel het nummer is één volledige kant van de vinylplaat. Ongelofelijk. Zo’n niveau, op je negenenzeventig.’ Wilfried: ‘Ik ben blij dat je dat voorbeeld aanhaalt. Ik wil me absoluut niet met Dylan vergelijken, maar: leeftijd speelt geen rol. Het zijn de emoties, de intensiteit, de muzikaliteit die tellen. Als je die hebt, kan je bij wijze van spreken zelfs vanuit je COVID-19-bed nummers maken.’ Julian: ‘Wie weet wat Dylan nu aan het schrijven is, en wat voor prachtige nummers ons nog te wachten staan.’ Wilfried: ‘Hij wordt altijd maar beter. Het doet me plezier dat iemand van zesendertig Dylan kan waarderen. Ik heb zonen van veertig en ouder, en die dwepen allemaal met diegenen die ik heb groot zien worden. De helden van mijn zonen heten Lou Reed, Bowie, The Stones, The Beatles en de oude rock ’n rollers. Er wordt vandaag veel goede muziek gemaakt, maar hoe komt het dat een kerel als jij nog altijd bij Dylan zweert?’ Julian: ‘Ooit gaat het me zuur opbreken dat ik niets ken van de muziek van vandaag, natuurlijk. Als ik pretendeer muziekjournalist te willen worden, moet ik iets afweten van de muziek van 2020.’ Wilfried: ‘Nick Cave vind ik zeer goed. Dat is een late ontdekking. Ik had hem niet onmiddellijk bij zijn lurven. Ik vond hem wat pathetisch. Maar ik heb dan een paar concerten gezien, en dan snap je de magie van die gast veel beter. Dat laatste nummer, ‘Cosmic Dancer’, fantastisch. Maar! Wie heeft ‘Cosmic Dancer’ geschreven? Weet jij dat?’ Julian: ‘Nee.’ Wilfried: ‘T-Rex!’ Julian: ‘Marc Bolan?’ Wilfried: ‘Marc Bolan heeft het geschreven, en die is al dertig jaar dood.’ Julian: ‘Langer. Sinds 1977 wijlen.’ Wilfried: ‘Daaraan zie je: de echte groten kennen verdomd goed hun catechismus.’ Julian: ‘U zei daarstraks ook dat u een Stonesfan was …’ Wilfried: ‘Bent.’ Julian: ‘Mick Jagger is een extreem onderschat tekstschrijver. Zijn teksten krijgen te weinig aandacht.’ Wilfried: ‘Tegen mij vertel je niets nieuws. De plaat ‘Aftermath’ staat vol schitterende teksten. ‘Mother’s Little Helper’! En zelfs het stomme nummertje ‘As Tears Go By’ dat ze voor Marianne Faithfull hebben geschreven, bevat de lyrics: ‘I sit and watch the children play/Doin' things I used to do/They think are new’. Dat is zo goed gezegd.’ Julian: ‘Het relatief nieuwe Stones-nummer ‘Doom and Gloom’ is uitgebracht toen ze vijftig jaar bezig waren, maar het is één van hun allerbeste nummers. Ik zou denken dat je na al die jaren moeite hebt met interessante teksten te schrijven. Maar dan schudt Mick Jagger het volgende uit zijn mouw: ‘I had a dream last night I was piloting a plane/And all the passengers were drunk and insane/I crash landed in a Louisiana swamp/Shot up a horde of zombies, but I come out on top.’ Hoe bedenk je dat nu? Hoe vind je na honderd klassiekers nog de inspiratie om dàt te schrijven? Wat een meesterschap.’ Wilfried: ‘De uitleg is heel simpel. Dat is wat je noemt: ‘pure creativiteit’. Daarmee word je geboren. Dat heb je, of je hebt dat niet. Die drang. Waarom maak ik een plaat en overweeg straks een zevende roman te schrijven? Waarom ga ik niet op mijn drieënzeventigste aan de Côte d’Azur in de zon liggen? Ik heb centen genoeg. Nee! Die pláát moet er komen. The urge to create. Je kan het niet anders verwoorden. Sommige mensen vieren hun creativiteit bot in de keuken, anderen in het laboratorium, op zoek naar een vacin. Creativiteit zit overal, en in alles. Het is een drang.’ Julian: ‘Even fascinerend: artiesten die al lang bezig zijn, en al heel lang niet meer relevant. Die echt geen goede muziek meer maken.’ Wilfried: ‘Omdat ze verkocht zijn aan de business. Omdat ze schatplichtig zijn aan the money. Heel veel rock ’n roll draait enkel om wijven en poen. Maar goede muziek opent in zeer gebalde vorm oren en ogen - en het brein! Dat is van alle tijden. Weet je iets af van Franse literatuur?’ Julian: ‘Helaas.’ Wilfried: ‘François Villon was een dichter, een middeleeuwse troubadour. Hij schreef eigenlijk popsongs. In één gedicht mijmert hij over vroegere geliefden en schrijft dan die éne zin: ‘Mais où sont les neiges d'Antan ?’ Waar is de sneeuw van gisteren ? Dat is… fantastisch. Arthur Rimbaud, Baudelaire, Verlaine, dat is Dylan. De jonge Bob dweepte met de Franse symbolisten. Neem een mens als Dylan alles af, zet hem op een onbewoond eiland, geef hem een stuk papier en een gitaar, en hij zal een song over dat eiland schrijven. De groten der aarde zijn halfgoden. Je moet je ook niet ongelukkig voelen als het jou niet lukt, want het zit in de genen. Je wordt zo geboren, eigenlijk heb je er geen verdienste aan, daar ben ik van overtuigd.’ Julian: ‘U hebt de sixties volledig bewust meegemaakt, toen je ook die Franse stroming binnen de rock ’n roll had, de zogenaamde Yé-yé. Heel wat artiesten zongen aanvankelijk vertalingen, en bereikten ook in België de jeugd. Vandaag is het voor Franse artiesten heel wat moeilijker om in Vlaanderen door te breken. Enkel de Franse hip-hop is hier nog populair.’ Wilfried: ‘Het is heel simpel: die fascinatie voor Franstalige rock en chanson zat nét voor de komst van The Beatles. France Gall, Françoise Hardy, Jacques Dutronc. Later zijn ze Engelstalige nummers gaan vertalen, maar hebben meteen ook hun roots verraden. Hugues Aufray is een mooi voorbeeld. Hij was mijn lievelingszanger, en heeft me Bob Dylan leren kennen. Komaan! (pauze) Ik krijg het stilaan koud. Heb je nog vragen?’ Julian: ‘Nee, alles is gevraagd. Bedankt voor uw tijd!’ |
Julian De Backer © 2020 for Keys and Chords
A WOODLAND HILLCREST PROMOTION PRODUCTION I KEYS AND CHORDS 2001 - 2024