PART 2
We hadden het over muzikanten en disc jockeys die met hun muziek de raciale barrières trachten te doorbreken. De drummer-bandleider van Griekse afkomst John Veliotes uit Vallejo, Californië was zo iemand. Hij veranderde zijn naam in Johnny Otis en richtte in 1948 zijn eigen band op. Hij had onmiddellijk veel succes. Zijn songs ‘Double Crossing Blues’ en ‘Mistrusting Blues’ bereikten vlot de eerste plaatse in de rhythm & blues charts.
Johnny Otis was een prachtmens en hij ging naarstig op zoek naar nieuw zwart talent en dat leverde hem soms totaal onterecht de bijnaam ‘niggerlover’ op. Dit belette hem niet om zijn weg onverstoord te vervolgen en hij ontdekte mensen als Bill Doggett, Jimmy Rushing, Big Jay McNeely, Little Esther Phillips, The Robins (zij veranderden hun naam in The Coasters), Marie Adams, Little Richard, Marcie Lee, Johnny Ace, voor wie hij ‘Pledging My Love’ producete, Big Mama Thornton, voor wie hij ‘Hound Dog’ producete en nog vele anderen. Zijn belang voor de blues en rock-‘n-roll is immens en hij is de belichaming van de overgang van het ene genre naar het andere. 706 Union Avenue In Memphis was platenbaas Sam Phillips ook al op ontdekkingstocht naar zwart talent getrokken om hen te laten opnemen voor Sun Records. Op die manier ontdekte hij James Cotton, Dr. Ross, Hot ‘Shot’ Love, Willie Nix, Jimmy DeBerry, Joe Hill Louis en vooral Howlin’ Wolf, die hij zijn edelste ongeslepen diamant noemde. Sam Phillips had het zich echter in zijn hoofd gehaald om een blanke zanger te laten klinken als een neger, aanvankelijk zonder enig succes. Zijn secretaresse Marion Keisker herinnerde zich dat er een jonge truck chauffeur van Crown Electronics een plaat was komen opnemen als verjaardagsgeschenk voor zijn moeder. Marion Keisker noemde hem ‘The kid with the sideburns’. ‘Waarom proberen we het eens niet met hem?’ vroeg Marion aan Sam Phillips. Die jonge snaak heette Elvis Presley en hij werd op 5 juli 1954 naar de Sun studio’s uitgenodigd. Aanvankelijk wilden de opnamen niet erg vlotten en na enkele pogingen om ‘I Love You Because’ in te blikken werd er even pauze gehouden. Tijdens die pauze begonnen Elvis Presley, Scotty Moore en Bill Black plots rond te dollen op de tonen van ‘That’s All Right, Mama’, een bluessong van Arthur ‘Big Boy’ Crudup. Sam Phillips kwam vanachter de opnamedesk gevlogen en riep: ‘Wat je daar ook aan het doen bent, doe vooral verder!’ Ondertussen was de tape aan het rollen en de rest is geschiedenis. ‘That’s All Right, Mama’ werd uitgebracht als Sun 209 en op 19 juli 1954 draaide Dewey Phillips (geen familie van Sam), het plaatje op radiostation WHBQ in het programma ‘Red, Hot and Blue’, waarna de telefoon op dat radiostation voor de rest van de dag roodgloeiend stond. Elvis Presley werd voor $ 35.000,- aan Colonel Tom Parker versast en werd schandalig beroemd. Iedere platenfirma wilde zo wel zijn eigen Elvis Presley in huis hebben en zo pakte Capitol Records met Gene Vincent uit, Liberty met Eddie Cochran en Decca met Buddy Holly. Sam Phillips van Sun Records was Elvis Presley kwijt maar gaf de zoektocht naar een tweede Elvis nog niet op. Op die manier ontdekte hij grote talenten zoals Roy Orbison, Jerry Lee Lewis, Johnny Cash en Carl Perkins en ook nog fantastische cultfiguren zoals Sonny Burgess, Billy Lee Riley, Warren Smith, Charlie Feathers, Carl Mann, Ray Harris en andere Jack Earls. Sun Records, dat steeds voor een blueslabel werd aanzien, profileerde zich van dan af vooral als hét rockabilly label bij uitstek. |
|
|
2120 South Michigan Avenue
In de late jaren veertig en vroege jaren vijftig was de grote trek op gang gekomen van zwarte artiesten uit het zuiden, meestal uit de armoedige staat Mississippi, naar Chicago. En dit waren niet de minsten: Howlin’ Wolf, Muddy Waters, Jimmy Rogers. De meeste onder hen maakten muziek op de straathoeken van Maxwell Street. Nu was er het Poolse broederpaar Leonard en Phillip Chez die in 1947 een platenlabel oprichtten dat ‘The Aristocrat Of Records’ werd gedoopt. Het platenlabel was gevestigd op 2120 South Michigan Avenue in Chicago. Heel wat zwarte artiesten vonden daar hun toevlucht en ondermeer Muddy Waters nam daar enkele legendarische 78 toerenschijven op zoals ‘You’re Gonna Miss Me When I’m Dead And Gone’ en ‘I Can’t Be Satisfied’. De Poolse broertjes zagen wel iets in de platenbusiness en ze veramerikaniseerden hun familienaam in Chess. Ze bedachten ook een gimmick waarbij zwarte artiesten op donderdag en plaat konden opnemen, op vrijdag werd de plaat geperst en op zaterdag lag ze in de winkels. Len en Phil Chess wilden zich niet enkel tot de blues beperken maar wilden ook soul, jazz, gospel, doo wop, ja, zelfs de blanke rockabilly opnemen. Chess Records in Chicago werd op die manier het mooiste voorbeeld van de overgang van blues naar rock-'n-roll dat men zich ook maar kon indenken. In 1951 bereikte ‘Rocket 88’ van Jackie Brenston And His Delta Cats de eerste plaats in de Billboard rhythm & blues charts. Meteen was Chess Records gelanceerd en kreeg direct het predikaat van ‘major label’ mee. In 1955 werden er zelfs twee goudklompjes binnengehaald. De eerste had tien jaar in Chicago op straat geleefd en kwam op eigen initiatief de Chess studio’s binnengeslenterd. |
|
Zijn naam was Ellas McDaniel en hij veranderde zijn naam in Bo Diddley, zo genoemd naar een kinderrijmpje. De tweede was naar Chess Records gezonden door Muddy Waters en zijn naam was Chuck Berry. Die twee zouden in grote mate het gezicht van de rock-’n-roll voor de komende jaren bepalen.
Aanvankelijk was er de typische New Orleans piano rock-’n-roll van mensen als Archibald, Professor Longhair, Little Richard en Fats Domino. De muziek die in New Orleans werd gemaakt werd in die periode nog steeds rhythm & blues genoemd. Of zoals Fats Domino zegde: ‘Alan Freed had een show in het Brooklyn Paramount Theatre in New York. Ik luisterde vaak naar die show op de radio. Wij noemden het rhythm & blues, Freed noemde het rock-‘n-roll.’ Als je rock-‘n-roll een andere naam wil geven, noem hem dan Chuck Berry (John Lennon) |
Door toedoen van Bo Diddley en Chuck Berry werd de gitaar echter hét rock-‘n-roll instrument bij uitstek, dat stilletjes aan de piano en blazers naar de achtergrond verdrong.
Bo Diddley behaalde en verkoopcijfer van één miljoen exemplaren voor zijn single met dubbele a-kant ‘Bo Diddley/I’m A Man’. Chuck Berry, daarentegen, werd eerst wandelen gestuurd, maar hij kwam terug met een cassette waarop enkele songs stonden zoals ‘Ida Red’, ‘Wee Wee Hours’ en ‘Together We Will Always Be’. Tegen de verwachting in vielen de Chess broers voor ‘Ida Red’. “Because ‘Wee Wee Hours’ really was our music, that was the music we was proud of” verklaarde pianist Johnnie Johnson. Chuck Berry moest de titel van ‘Ida Red’ wel veranderen en hij maakte er ‘Maybellene’ van, naar een parfumflesje dat hij in zijn haarkapsalon gebruikte. De plaat sloeg in als een bom en mede door zijn overdonderende podium act was de lange carrière van Chuck Berry als een raket gelanceerd. Chuck Berry zou zonder meer de best verkopende artiest uit de geschiedenis van Chess worden. Hij sprokkelde 27 entrees in de Bilboard Hot-100 bij elkaar en daarvan haalden er meerdere gemakkelijk de top tien. Niemand voor hem had de rock-‘n-roll, blues en zelfs de country muziek en rockabilly zo grondig door elkaar geroerd als Chuck Berry en dit maakte hem tot grote voorbeeld voor The Beatles en The Rolling Stones. Maar nog meer dan zijn rock-‘n- roll songs zoals ‘Roll Over, Beethoven’, ‘Johnny B. Goode’, en ‘Sweet Little Sixtieen’ waren het de schitterende teksten die het hem bij Chuck Berry deden. Robert Christgau noemde hem ooit ‘The greatest rock lyricist this side of Bob Dylan’ omdat Chuck Berry zich rechtstreeks tot de jeugd uit de jaren vijftig richtte met thema’s, vooral naschoolse praktijken, die hen enorm aanspraken. Chuck Berry was ook de allereerste kleurling die zijn pijlen rechtstreeks en ten volle bewust op de blanke jeugd richtte. Op die manier was hij een onmisbare schakel bij de overgang van de blues (veel van zijn b-kantjes waren nog blues) naar rock-‘n-roll. Payola Blues Rock-‘n-roll veroverde in de tweede helft van de jaren vijftig het kleine scherm met programma’s zoals The Ed Sullivan Show. Aan de lichaamstaal van Ed Sullivan kon je duidelijk opmaken wat hij in feite over rock-‘n-roll en de zwarte uitvoerders van het genre dacht, maar het bracht ‘big money’ op en zodoende mocht de show worden uitgezonden. |
|
|
Laat de bedoeling van Ed Sullivan niet altijd zuiver op de graat zijn, hij zorgde er wel voor dat artiesten zoals, Elvis Presley, Fats Domino, James Brown, Buddy Holly, Jackie Wilson, Jerry Lee Lewis en Bo Diddley, met wie hij backstage een fikse rel heeft gehad, in zijn show hun ei kwijt konden.
Aan de oostkust, meer bepaald in Philadelphia, sloeg ‘American Bandstand’ met als presentator Dick Clark geweldig aan bij het jonge volkje. Maar nog meer dan door de televisieprogramma’s werd het rock-‘n-roll vuur brandende gehouden door de radiostations. De disc jockeys werden op de duur minstens even beroemd als de artiesten, wiens platen ze dagelijks op de draaitafel legden. We nemen tot besluit enkele radiostations en hun disc jockeys even onder de loep. Met betrekking tot de overgang van blues naar rock-‘n-roll kunnen we u geen zuiverder voorbeeld geven dan het negro station KGFJ dat enkel over dag uitzond vanuit Los Angeles en we laten hierover best Bruce Johnston van The Beach Boys aan het woord: ‘Blanke jongeren die in Los Angeles opgroeiden luisterden niet naar blanke stations. We stemden allemaal af op KGFJ. Als ik eind de jaren vijftig naar het strand trok luisterde ik naar Hank Ballard & The Midnighters’. KGFJ bracht aldus de zwarte rythm & blues tot bij de blanke jeugd. Hunter Hancock was een buitengewoon populaire dj die mooi in dit kader paste. Hij richtte zijn eigen platenlabel ‘Swingin’’ op en het hoeft dan ook niet te verwonderen dat hij die platen uitgebreid een kans gaf op KGFJ. De term een plaat ‘pluggen’ was hier dan ook op zijn plaats en op die manier werd bijvoorbeeld ‘There Is Something On Your Mind’ van Big Jay McNeely een ‘million seller’. Alan Freed ging nog een stapje verder en hij stelde voor dat hij een plaat zou ‘pluggen’ wanneer hij zijn naam als componist mocht toevoegen aan de naam van de echte componist om aldus een deel van de auteursrechten binnen te halen. Dit gebeurde ondermeer met platen als ‘Maybellene’ (Chuck Berry) en ‘Sincerely’ (The Moonglows) waaraan Alan Freed zich zeker niet dood heeft geschreven. Bij ‘Maybellene’ liet hij ook nog ene Russ Fratto van de auteursrechten genieten. ‘Ik heb zelfs Russ Fratto nooit ontmoet en ik weet niet of hij echt bestaat’ vertelde Chuck Berry later daarover. Deze manier van doen mondde uiteindelijk uit in het Payola schandaal, dat het einde van Alan Freed betekende. Maar niettegenstaande al die onfrisse praktijken zijn het toch de discjockeys die de rock-‘n-roll voor een niet onbelangrijk deel hebben helpen overleven en het aan latere generaties jongelui hebben doorgegeven. |
En zoals we eerder opmerkten zaten er enkele enorme kleppers tussen.
Dick Biondi van WKBW uit Buffalo, New York was minstens even populair als Alan Freed. Andere beroemdheden waren Arnie ‘Woo Woo’ Ginsburg van WMEX, Boston, Joe Niagara van WIBG, Philadelphia en vooral de onnavolgbare Jack Carney van WIL, St. Louis, Missouri . Al die genoemde dj’s zorgden er voor dat rock-‘n-roll platen van zowel blanke als zwarte artiesten netjes naast elkaar de eter werden ingestuurd. De baby, die de blues heeft gebaard, is ondertussen tot een reusachtige mastodont uitgegroeid en is inderdaad ‘Here to Stay’... Ivan Van Belleghem ©
|
A WOODLAND HILLCREST PROMOTION PRODUCTION I KEYS AND CHORDS 2001 - 2024