Alex Vanhee is een van de allerbeste fotografen van België en ver daarbuiten. Zijn beelden van nationale en internationale artiesten zijn pakkend, meesterlijk en inkaderwaardig. Ze tonen ook steevast de echte mens, niet zomaar de artiest - schoonheidsfoutjes inclusief. Elke artiest heeft zijn drug, en voor Vanhee is dat koffie. Omdat zijn koffiemachine het net vandaag laat afweten, praten we op een terrasje van de Assebroekse Carrefour of all places. Bij een dampend bakkie troost ontspint zich volgend gesprek … Julian De Backer: “Ik was onlangs in Parijs, en ik zag daar een man met een T-shirt ‘Metallica, 1984, Poperinge’. Jij bent van Poperinge. Is er daar ooit een festival geweest?”
Alex Vanhee: “Dat was voor de Live Nationperiode. Er was een boeker in Poperinge met connecties in het hardrockmilieu. Er waren toen heel veel hardrockconcerten in mijn buurt. Poperinge was het mekka, er kwamen bezoekers uit Duitsland en Frankrijk naar fuckin’ Poperinge. Ik heb daar AC/DC gezien, Rush, Ted Nugent, etcetera. Ik was toen 16 à 17, de ideale leeftijd. Van Halen speelde ooit op 100 meter van mijn deur, ik kon ze gewoon vanuit mijn slaapkamer horen. In de jaren 90 is er zelfs een festival georganiseerd, maar dat heeft maar een drietal jaar bestaan. Ik was toen al weg uit Poperinge. Weet je, een gewoon concert kan iedereen verdragen, maar zo’n festival duurt drie dagen en de hardrockers trokken de stad in. Ik herinner me nog dat winkels sloten, de rolluiken naar beneden gingen en de mensen gewoon bang waren (lacht).” Julian: “Deed jij in die periode al iets met foto’s?” Alex: “Nee. Toevallig heeft Poperinge me net gevraagd om in 2018 een tentoonstelling samen te stellen. Ze hadden gevraagd naar een link, ze gingen er vanuit dat ik er ook wel foto’s zou gemaakt hebben Ik ben in 1989 begonnen met het fotograferen van The Boondocks, een bevriend groepje. Ik hielp ook met het uitladen op een festival genaamd Keirock, en daar maakte ik ook foto’s. Maar als ik dat nu bekijk, pfoe. Ik heb moeten zoeken om iets deftigs terug te vinden.” Julian: “Poperinge heeft jou gevraagd, maar het hoeven niet meteen foto’s van Poperige te zijn? Ze willen gewoon jouw eerste werk tentoonstellen?” Alex: “Het bestuur kiest sinds enkele jaren een ‘Ambassadeur van Poperinge’, inclusief prijsuitreiking met receptie. Vorig jaar was dat David Poltrock, die in het verleden bij Hooverphonic en Monza speelde, en nu bij De Mens. Ze fêteren elke keer een Poperingenaar die uitgeweken is, maar die Poperinge op de kaart heeft gezet.” Julian: “Zoals New Jersey het nummer ‘Born to Run’ van Springsteen wilde uitroepen tot officieel stadslied, ‘the anthem of New Jersey’. Springsteen reageerde toen laconiek dat het nummer net ging over willen ontsnappen uit New Jersey.” Alex: “Voilà, dat is hetzelfde verhaal. Het is grappig: in West-Vlaanderen ben ik een West-Vlaming, in Poperinge ben ik een Poperingenaar, sommigen noemen mij ‘de Gentenaar Alex Vanhee’ – ik heb er dertig jaar gewoond. Ik woon nu vijf jaar in Brugge; zullen ze mij binnen vijf jaar als ‘de Bruggeling Alex Vanhee’ omschrijven? Het speelt geen rol waar ik woon. Ik ben altijd al een wereldburger geweest, nog voor het woord bestond. Toen ik klein was, ging ik naar concerten in Brussel, Gent of Kortrijk. Ik ben nooit verknocht geweest aan mijn straat.” Julian: “Door jouw beroep ben je ook constant on the move. Jij zal zelden twee dagen op dezelfde plek vertoeven.” Alex: “Dat ook, maar die neiging zat er al heel vroeg in. Het ‘on the road’-principe. Als kleine jongen ging ik mee met mijn oom die vrachtwagenchauffeur was. Ik vond dat fantastisch. Je kwam als kind in buurten waarvan je het bestaan niet vermoedde.” Julian: “Ik zag vorige week op de autostrade een paar Hell’s Angels rijden, en ik dacht meteen: ‘Het moet prettig rijden zijn zonder eindbestemming’. Ik vraag me ook altijd af hoe ze rondkomen. Hoe verdienen die geld? Wat doen de Hell’s Angels voor de kost?” Alex: “Haha. Echte Hell’s Angels werken niet, denk ik.” Julian: “Weet jij waarom fotografen tegenwoordig enkel nog concertfoto’s mogen maken tijdens de eerste twee nummers?” Alex: “Toen ik begon, was dat helemaal niet zo. Zelfs op festivals zat ik de hele tijd te kijken, stond ik enkel recht wanneer er iets gebeurde of wanneer het licht goed zat, en pas dan maakte ik een foto. Dat was het analoge tijdperk, dus je mocht niet té veel fotograferen. Hoe meer foto’s je maakte, hoe meer werk je ’s nachts had om ze te ontwikkelen. Nu is dat anders, voornamelijk om veiligheidsredenen. De security moet haar werk kunnen doen. Wat ook meespeelt, is de reputatie van een groep. In het begin smeken ze om aandacht. Wanneer ze bekend raken, moet je als fotograaf op je knieën vallen. Hoe groter de groep, hoe minder nummers je krijgt om je foto’s te maken.” Julian: “Wanneer heb je dat zien veranderen? En zal een groep uit loyauteit niet zeggen: ‘Jij hebt ons in het begin gesteund, nu krijg je ook meer privileges’? ‘If you scratch my back, I’ll scratch yours’?” Alex: “Eind jaren 90 is dat veranderd. En ja, sommige groepen vergeten je niet. Ik heb het eerste concert van Editors gefotografeerd, en toen hadden ze net één single uit. Zij stonden nadien op 1 in het albumjaaroverzicht, en waren erg dankbaar. Nu ja, er wordt ook mee gelachen. ‘Famous in Belgium’ is een uitspraak. Er zijn nog voorbeelden: hier zijn Manic Street Preachers totaal niet groot, maar in Italië hoor je ze overal op de radio. Hoe komt dat? Dat is natuurlijk een heel andere discussie. Bij Editors kan ik vragen of ik de hele show mag fotograferen. Het management kent mij ondertussen, ik ben mee op tour geweest door Roemenië en Hongarije, en ik heb met hen in de studio gezeten in Nashville.” Julian: “Je sprak over het analoge tijdperk. Werk je nu soms nog analoog?” Alex: “Nee. In het begin nog wel. Tot 2010 had ik altijd een analoge camera met een zwart-witfilmpje bij. Dat was voor mij persoonlijk. Ik had de switch nog niet gemaakt om digitale zwart-witfoto’s te maken. Ik heb tot 1999 volledig in zwart-wit gewerkt. Daarna heb ik nog twee jaar analoog in kleur gewerkt, want de krant ging toen naar kleur en ik moest overschakelen. Ik had de wereld altijd in zwart-wit gezien, ik had geen rekening moeten houden met blauwe of gele spots. Bij mij werd dat allemaal grijs. Ik heb erg gesukkeld, het was een moeilijke overgang. Het heeft twee jaar geduurd voor ik de kleuren onder controle kreeg. Het zwart-wittoestel had ik dus nog, wanneer ik een reeksje zwart-wit wilde maken. The Scabs, bijvoorbeeld, heb ik analoog gefotografeerd omdat het licht op de locatie enorm mooi was. Ik wilde dat voor mezelf, ook al was het toen al het begin van het digitale tijdperk. Maar na een tijdje verander je dan toch. Ik was de donkere kamer na 15 jaar wel beu. Boven bakjes met chemicaliën roken en boterhammen eten kun je niet eeuwig doen. Heel gezond was dat allemaal niet.” Julian: “Hoe snel kon jij ontwikkelen?” Alex: “Heel snel. Tijdens Torhout-Werchter ging ik naar Torhout op vrijdag en zaterdag, en op zondag moesten de foto’s binnen zijn. Dat betekende ’s nachts ontwikkelen, en rond 6 u. ’s morgens – zonder enige nachtrust! – beginnen printen. Vergelijk het met een wielrenner die ook elke dag op zijn fiets moet zitten, anders rijdt hij geen koers van 300 kilometer. Het was hetzelfde principe. Als je zoveel tijd doorbrengt in een donkere kamer, kan je al aan een negatief zien welk diafragma het ongeveer zal zijn. Ik kon toen een proefstrookje maken, de tweede print op volledige grootte bijwerken, en weten dat de derde print de juiste was. Het moest snel gaan. Zes à acht prints per uur.” Julian: “Maak je soms nog analoge foto’s als hobby? Of heb je alle oude apparatuur weggedaan?” Alex: “Ik heb alles nog, maar ik gebruik het niet meer. Ik mis het niet.” Julian: “Sommige regisseurs blijven hardnekkig op pellicule filmen, zoals Christopher Nolan en Quentin Tarantino.” Alex: “Ik vind dat het weinig ter zake doet. Je ziet een beeld, en dat moet je raken of niet. Hoe het is gemaakt, speelt geen rol. Aan een beeld zie je niet of de maker twee uur door de koude en modder heeft moeten ploeteren om deze of gene natuuropname te maken. De toeschouwer weet dat niet. Ik werk digitaal, maar aan mijn beelden zie je dat ik een analoog fotograaf ben geweest. Ik gebruik Photoshop zoals ik vroeger nabewerking deed in mijn donkere kamer. Manueel tegenhouden, doordrukken, etcetera. Ik werk voor persagentschappen, en daar staat in de ‘policy’ dat je je foto’s mag bewerken, zolang je geen twee beelden laat overlappen. Je mag de foto’s bewerken zoals je ze vroeger in de donkere kamer bewerkte. Ik houd me daar aan.” Julian: “Wat met het argument ‘pellicule versus digitaal’ of ‘vinyl versus cd’?” Alex: “Natuurlijk is er een verschil tussen analoge en digitale fotografie, maar ik ben geen kunstfotograaf.” Julian: “Sommige foto’s van jou zijn natuurlijk wel kunst.” Alex: “Bwa, ja. Nee. Een kunstfotograaf werkt voor galerijen en fotobeurzen. Die doet aan een ander soort fotografie. Je moet rekening houden met het uiteindelijke doel. Waar belandt de foto? Als HUMO mij naar het festival van Dour stuurt, en ik maak daar sfeerbeelden, dan weet ik dat ze voor hun website een fotoreeks willen die een verhaal vertelt. Dus automatisch fotografeer je anders. Als je werkt voor een krant, weet je dat je in één beeld het ganse verhaal moet vertellen. Websites verdragen beelden die afwijken van het grote thema.” Julian: “Maakt de mogelijkheid tot meer fotograferen jouw werk moeilijker? Ging je creatiever te werk als je maar één foto mocht maken?” Alex: “Het is anders werken. Ik vind het moeilijker om alles te moeten vatten in één beeld. Zoals poëzie moeilijker is dan proza. Less is more, maar het is ook veel moeilijker.” Julian: “Ik herinner me foto’s van jou die konden zeggen dat het een geslaagd festival was. Een extatisch meisje, een verveelde jongen, een hek … alsof je er zelf bij was.” Alex: “En dat is het moeilijkste, want die kans moet zich voordoen. Het is veel makkelijker wanneer dat ene meisje er staat, en twee uur later kom je die jongen tegen, om dan vervolgens de twee foto’s naast elkaar te zetten.” Julian: “Is jouw werk nu moeilijker dan vroeger?” Alex: “Nee. Integendeel. Op technisch vlak, althans. Ik moest een aantal jaren geleden foto’s opzoeken van Channel Zero. Ze waren toen op het laatste nippertje opgeroepen als vervanger op de Main Stage van Werchter. Ik had welgeteld tien opnames gemaakt van een gans concert. Absurd weinig. Nu heb je minder tijd, maar je maakt 200 foto’s gedurende de eerste twee nummers. Nu ik een aantal tentoonstellingen aan het voorbereiden ben, merk ik het verschil ook op kwalitatief vlak. ‘Ja, hier zat ik ernaast’ of ‘het was onscherp’. Vroeger moest je een muzikant op het juiste moment hebben, moest de belichting goed staan, én moest het nog scherp zijn ook. Wanneer je nu digitaal in de beste kwaliteit fotografeert (in het RAW-formaat, red.), kan je iets bijtrekken of er een filter opzetten. Wat wél moeilijker is geworden, is het gedoe errond. Die beperking van twee of drie nummers kan ik nog mee leven. Als er iets gebeurt na het derde nummer, heb je het niet op beeld – alle iPhones op de eerste rij wél. Ergerlijker zijn de richtlijnen: ‘Je mag enkel aan de linkerkant van het podium fotograferen’, of ‘je moet vanaf de P.A.-mixtafel fotograferen’. Dan sta je met vijftien fotografen op dezelfde vierkante meter. Hoe ga je dan nog het verschil maken? In de frontstage kan je kiezen voor een emotie op een gezicht, of twee personen tezamen in beeld, of ik ga links en daarna rechts staan. Vroeger waren er meer varianten om het verhaal van het concert te maken. Portretfotografie idem. In het begin maakte je gewoon een foto. Na verloop van tijd moest je eerst foto’s doorsturen, goedgekeurd worden, richtlijnen ontvangen, je houden aan een bepaalde sfeer … terwijl je maar 10 minuten krijgt! Ik kreeg ooit de opdracht om een bepaalde groep ‘in een fiftiessfeer’ vast te leggen in de Ancienne Belgique. Hoe kan ik op tien minuten in de AB een fiftiessfeer gaan creëren?” Julian: “Wat heb je dan gedaan?” Alex: “Gewoon een foto gemaakt (lacht). Dat gaat niet, anders. Ze moeten wel een beetje meewerkend zijn.” Julian: “Bij jou thuis hangt een grote foto van Bryan Ferry. Lijkt me een enorme gentleman. Geen idee of dat klopt?” Alex: “Absoluut. Dat is iemand die je nog een volledig concert laat fotograferen. Dat is uitzonderlijk in deze tijden. Ik mocht als fotograaf zelfs op het podium bij hem. Zijn management is very British, met humor en stijl. De artiest heeft het management dat hij zelf verdient, denk ik dan maar. Als jij een asshole bent als artiest, ga je ook dergelijk management creëren. Want die werken dat uit op iedereen die onder hen staat. Dat is in een bedrijf ook zo. Er is een enorm verschil tussen een Amerikaans of een Brits management. Voor je hun accent hebt gehoord, kun je al voelen hoe het gaat lopen.” Julian: “Zijn er mensen die je verbaasd hebben? Waarbij je het ergste vreesde, en het vervolgens enorm bleek mee te vallen?” Alex: “Ja, zeker. De eerste fotoshoot met Warren Ellis, de violist van de Bad Seeds. Je ziet die man op het podium, en je denkt dat het een serial killer is. Maar die gast was ongelofelijk charmant, en hij zweeg geen seconde. Ik moest af en toe zeggen: ‘Warren, zwijg nu eens twee seconden, ik wil een foto maken’. Maar dat schept een band. Ik heb hem twee keer geportretteerd, en hij is me nooit vergeten. Dat zegt veel, want hij ziet enorm veel mensen per jaar. Tijdens een concert in de AB heeft hij me vermeld in een bindtekst. ‘Hi, Alex! The most handsome photographer I ever met!’ En ik genegeerd wegduiken, haha.” Julian: “Geweldig. Je zal ook al gemerkt hebben dat tegenwoordig iedereen fotograaf lijkt op festivals, met smartphones en kleine camera’s. Doet dat afbreuk aan jouw beroep, of kan je dat verdragen?” Alex: “Ik heb er niets op tegen, zolang het niet overdreven is. Soms staan ze er met een tablet die groter is dan het A4-formaat, en dat is voor niemand prettig. Niet voor de artiest, maar ook niet voor de mensen die rondom jou staan. Persfotografie is wel volledig voorbij. Als er iets gebeurt, dan is de persfotograaf te laat. Bij de recente aanslagpoging in Brussel Centraal had er een toevallige voorbijganger een foto gemaakt van de steekvlam – die foto stond in alle kranten en in alle websites wereldwijd. Ik pak fotografie nu op een andere manier aan, ik doe nu aan slow journalism. Professionals kunnen niet meer altijd op de eerste rij staan, dus maak je een ander soort beelden. Beelden die langer meegaan, en die je niet met je iPhone kunt maken.” Julian: “Een bevriende professionele fotograaf, de geweldige Jesse Willems, had in 2013 op Werchter Classic een mooie foto gemaakt van een crowdsurfende Bruce Springsteen. Met zijn iPhone, want hij had zijn apparatuur niet bij. Hij was er als bezoeker. Tot zijn grote (en stomme) verbazing werd hij de dag erna door meerdere media gecontacteerd met de vraag of ze zijn kiekje mochten gebruiken.” Alex: “Voilà. En als persfotograaf sta je op dat moment al lang buiten. Ik heb Bruce een keer mogen fotograferen vanaf de frontstage, maar dat was begin jaren 90. Daarna is de werkwijze bij hem al veranderd.” Julian: “Ik las op jouw website, in een interview met Isolde Lasoen, dat jij zelfs niet meer het volledige concert mag blijven, als toeschouwer.” Alex: “Als je de mensen van de organisatie kent, dan kan je het proberen. Dan kan je vragen of je je gerief in een kantoortje of in een locker mag zetten. Nu, ik heb vijfentwintig jaar concertfotografie gedaan. In mijn topperiode die tien à vijftien jaar heeft geduurd, fotografeerde ik elke avond een concert. Ik had dan ook niet meteen de behoefte om elk concert volledig te beleven. Op het einde moest ik het afbouwen, omdat ik te kritisch werd. Elbow of The National volgde ik sinds hun prille begin, en na enkele concerten denk je: ‘Goh ja, ik heb ze al beter gezien. Ik ben weg.’ Julian: “Wat een luxe.” Alex: “Dat klinkt enorm verwaand, en zeker wanneer ik dit interview zal lezen, maar het is gewoon zo (lacht). Ik ben ook nooit fan geweest van iemand. Ik heb vrienden die Coldplay of Nick Cave tien keer per tournee gaan bekijken. Ik vind Nick Cave erg goed, maar een keer per tournee volstaat voor mij. De show is bij veel artiesten elke avond dezelfde, want er loopt een backing track mee. Ze zullen wel eens beter bij stem zijn; in dat opzicht is een concert zoals een voetbalmatch. Hoe meer je speelt, hoe beter je wordt.” Julian: “Je hebt zelfs mensen die een artiest volgen van stad tot stad. Hoe doen die dat financieel?” Alex: “Ik snap het niet. Natuurlijk, ik heb sommige films al tien keer gezien. Dat zullen bepaalde mensen ook absurd vinden, want de film blijft altijd hetzelfde. Maar ik bestudeer een film graag technisch, qua montagetrucs bijvoorbeeld. Op het einde kon ik sommige concerten ook al wel analyseren. Dat is zoals bij de schilderkunst: je hoeft geen schilder te zijn om te kunnen zeggen of iets wel of geen goed schilderij is. Wie veel muziek beluistert, heeft veel referentiepunten.” Julian: “Welke films kan jij meer dan tien keer bekijken?” Alex: “‘La Double Vie de Véronique’ van Krzysztof Kiéslowski. Dat is mijn nummer 1 aller tijden. Kiéslowski is mijn favoriete regisseur, en ‘La Double Vie’ is mijn favoriete film. Wat een onderschatte filmmaker. Stanley Kubrick vind ik ook fantastisch.” Julian: “Heb je Kiéslowski ooit kunnen portretteren?” Alex: “Nee, helaas. Ik heb maar een twintigtal filmmakers in beeld gebracht.” Julian: “Vermoedelijk moet je soms ook mensen portretteren die je zelf minder kan waarderen. Merk je dat in jouw resultaten? Zal je die minder flatterend, of met minder enthousiasme, op de gevoelige plaat vastleggen?” Alex: “Nee. Er is een verschil tussen het werk van iemand, en de persoon. Ik ben een enorme fan van Pixies en Echo & The Bunnymen, maar de eerste ontmoetingen waren allesbehalve positief. Frank Black wou niets doen. Toen ik hem vroeg of hij ergens wilde gaan staan of zitten, was het antwoord altijd ‘no’. Ik was ten einde raad, en heb gewoon een foto gemaakt van hoe hij er op dat moment stond. De tweede keer was hij al vriendelijker. Ik heb hem uiteindelijk tien keer in beeld gebracht, en dan blijkt dat het een lieve gast is. Hij had die eerste keer een slechte dag. Ian McCulloch van Echo & The Bunnymen had een kater, maar nadien zijn we samen pinten gaan pakken en bleek hij een fijne mens. Omgekeerd kan ook. Dat ik de muziek van iemand maar niets vind, maar dat de persoon erachter uiterst sympathiek is. Ik ben geïnteresseerd in mensen, en elke mens heeft een verhaal. Bovenal blijf ik professioneel. Als ik me engageer, dan ga ik ervoor. Ik zeg niet ‘ja’ wanneer iets tegen mijn zin is. Ik moest ooit een politiek portret maken van Jean-Marie Dedecker op het toppunt van zijn roem, en ik vond dat zo’n eikel. Toen heb ik even getwijfeld. Ik wist niet of ik het zou aankunnen als professioneel fotograaf. Maar dan kom je binnen in dat kantoor, en maak je een klik.” Julian: “Heb je die plagiaatkwestie van Luc Tuymans gevolgd?” Alex: “Ik had dergelijke heisa vermeden. Tuymans had het wel mogen vragen. Er is een amateurschilder die mijn foto’s overschildert. Dan denk ik: ‘Of hij nu een foto van het internet plukt, of het aan mij vraagt, hoe dun is de grens?’ Het is ook een teken dat jouw werk iemand inspireert. Ik vind dat mooi. Als het voor persoonlijk gebruik is, vind ik het niet erg dat iemand mijn werk van het internet haalt zonder toestemming. Ik zag in Gent ooit een grote foto van PJ Harvey op een kotvenster hangen. Dat was een foto van mij, en die had in de krant gestaan. ‘Tof’, dacht ik. Ik heb dat ook gedaan, als student. Ik heb ook foto’s uitgeknipt, en aan mijn muur gehangen. Ik heb er dus niets op tegen. Ik heb ooit iets gelijkaardigs meegemaakt. Ik had een foto gemaakt van Arno in Le Roi des Belges op het Sint-Goriksplein in Brussel. Daarboven hing een kader met het Atomium en een zwarte dame die een sigaret aan het roken was. Arno rookte toen nog, en ik had hem gespiegeld voor dat schilderij gezet. Gespeeld met die spiegel. Mijn foto stond in De Morgen, en ik kreeg nadien een telefoon van SOFAM – waar ik ook bijzit als klant – waaruit bleek dat de kunstenares van de collage op de achtergrond 20.000 Belgische frank vroeg. Maar ik kreeg toen maar 400 frank voor een foto. Ik heb toen naar de krant gebeld, want zij zijn de verantwoordelijke uitgever. Ik heb er nadien niets meer over gehoord, dus ik weet niet of het tot een proces is gekomen. Ik had haar kunstwerk gebruikt om iets nieuws te creëren.” Julian: “Heb je soms last van professionele jaloezie? Dat je wenste dat je iemands werk zélf had gemaakt?” Alex: “Ja. Al vaak! (lacht)” Julian: “Heb je een favoriete platenhoes of rockfoto? Ik denk bij rockfotografie spontaan aan ‘London Calling’ van The Clash.” Alex: “Ken je het verhaal achter die foto? Fotografe Pennie Smith was niet tevreden over haar werk. Die foto is onscherp en overbelicht. Maar Joe Strummer had die foto gezien, en wilde hem meteen op de hoes. Zij heeft eerst geweigerd, omdat ze niet tevreden was over de foto. Ik gebruik die foto in het begin van mijn lezing over livefotografie. Ik leg een aantal technische zaken uit, en zeg dan dat het geen rol speelt, want ‘London Calling’ is een krachtige punkfoto. Ik ben blij dat jij het ook een fantastisch beeld vindt.” Julian: “Als amateurfotograaf vind ik onscherpe foto’s vaak mooi. Technische perfectie hoeft niet.” Alex: “De tweede foto die ik tijdens mijn lezing toon, is die van Robert Capa van de landing van Normandië. Je ziet de soldaten die zwemmen in zee. Wat was er gebeurd? Capa had honderden foto’s gemaakt en opgestuurd met een koerier naar New York, het labo had ze ontwikkeld, en de labogast had ze in een droogtrommel gehangen en vervolgens vergeten. In zo’n droogtrommel droogt de pellicule met warme lucht. De foto’s zijn zodanig warm geworden, dat de emulsie van de film is gesprongen. Er zijn maar 11 beelden overgebleven. De foto’s zijn gecraqueleerd, maar net dàt geeft drama.” Julian: “Alsof het de bedoeling was. Toevalligheden kunnen tot heel mooie zaken leiden.” Alex: “Ik volg bewust niet zoveel rockfotografen. Anton Corbijn heb ik wel een tijdje in het oog gehouden, maar toen fotografeerde ik zelf nog niet. Ik heb zijn invloed altijd ontkend. Mijn voorbeelden zijn mensen als Bill Brandt, maar dat was blijkbaar ook een van de voorbeelden van Corbijn. Als je de foto’s van Brandt ziet, zal je meteen de connectie leggen. Maar toch heb ik altijd bewust geprobeerd om mijn eigen stijl te zoeken, en niet te veel iemand anders uit dezelfde branche te imiteren. Ik kan niets van natuurfotografie, maar ik heb enorm veel respect voor natuurfotografen. Wellicht omdàt ik het niet kan. Ik ben er enorm jaloers op. Ik zie niet wat zij zien. Awoiska van der Molen is een superfotografe, ze maakt analoge natuurnachtopnames in zwart-wit op grootbeeld. Ik sta er versteld naar te kijken. Leren zien is het allerbelangrijkste, dat is het verschil tussen een goede fotograaf en een minder goede. Je moet iets kunnen vertellen met jouw beelden.” Julian: “Heb je Corbijns films gezien?” Alex: “Ik was een beetje teleurgesteld door ‘Control’, zijn film over Joy Division. Ik ken het verhaal van de groep, en ik had het gevoel dat ik te veel aan het kijken was naar wat Corbijn er filmisch mee aan het doen was. En net filmisch doet hij niets. Het zijn allemaal vaste camerastandpunten. Ook montagegewijs was het niet zo spectaculair. Achteraf vond ik het wel gedurfd, en ik begrijp dat het voor hem een goede oefening was. Mijn vriendin vond het wel een goede film. Toen ik de cinema verliet, zag ik Bert Ostyn van Absynthe Minded en hij vond de film wel te pruimen. Hij kende de groep Joy Division niet goed, dus had hij meer naar een filmisch verhaal van een verliefd koppel gekeken. Hij zag andere accenten.” Julian: “Wellicht gaat dat ook op voor fotografie. Als je de geportretteerde persoon niet kent, zie je andere details.” Alex: “Goede fotografie bevat veel details, en staat toe dat iedereen er zijn eigen verhaal kan uithalen. Dat geldt voor alle kunststromingen.” Julian: “Je mag niemand een ervaring opdringen. Jij portretteerde vroeger charmezangers, en die menen ook heel erg wat ze doen. Daar wordt door veel mensen mee gelachen, maar …” Alex: “Niet door mij. Ik heb ooit Frans Bauer gefotografeerd op Antwerpen-Linkeroever. Die man is geen twee seconden met rust gelaten. Iedereen kent hem. Ik vond het een aangename mens, en hij meent het echt. Ik ben een superfan van Zangeres Zonder Naam en van André Hazes. Omdat zij het meenden.” Julian: “Goede smartlappen zijn heel waardevol.” Alex: “Wat maakt Johnny Cash groter dan André Hazes? Voor mij is het onderscheid tussen goede en slechte muziek terug te brengen tot de inzet van de artiest. Als een groepje jonge Britse goden speelt zonder dat het uit de buik komt, dan voel je dat. Dan doen ze dat om bekend te worden. Muziek, kunst of een ambacht moet je niet uitvoeren om bekend te worden. Je moet dat menen. Het moet van onderuit komen. Je moet dat willen doen. Niet voor een ander doel. Ik merk dat meteen, en dan haak ik af. Ik luister naar alle genres, van techno uit Berlijn via jazz tot het levenslied. Mijn vriendin zegt ook soms dat mijn playlists elk halfuur switchen. Twintig verschillende genres per dag.” Julian: “Ik heb geen vragen meer. Bedankt.” Alex: “Super!” In het weekend van 30 september 2017 opent de expo ‘Dans Dans Dans’ in Oostende. |
Julian De Backer
Foto's: Alex Vanhee ©
Foto's: Alex Vanhee ©
A WOODLAND HILLCREST PROMOTION PRODUCTION I KEYS AND CHORDS 2001 - 2024